Doorgaan naar hoofdcontent

Kroniek vergeten onopgeloste kindermoorden in Nederland: 1913 - De moord op knaapje Hendrik - Amsterdam

Op maandagochtend 29 september 1913 besluiten de zesjarige Hendrik de Klerk en zijn zevenjarige broertje Casper iets te doen wat veel kinderen ook wel eens hebben gedaan, namelijk niet naar school gaan. Hendrik en Casper verlaten in de vroege ochtend het ouderlijk huis aan de Commelinstraat 106 in Amsterdam. De Commelinstraat ligt in de Amsterdamse Dapperbuurt, een buurt die eind negentiende eeuw werd opgebouwd. Een van origine arbeidersbuurt met een samenstelling in het verzuilde Nederland van katholieken, protestanten, joden en atheïsten. Het straatbeeld bestond uit woningen en winkels. Het huis van de familie De Klerk stamt uit 1881 en maakte deel uit van een nieuwbouwproject. Destijds werd de bouwstijl ook wel omschreven als de revolutiebouw. De nieuwbouw werd snel gerealiseerd, wat uiteindelijk ook wel uit de kwaliteit van de woningen bleek. Kort na de bouw was al een gedeelte ingestort. 
Willem Floris de Klerk werd geboren op 10 juli 1879 en groeide op in hartje Amsterdam. Hij groeide op aan de Leprozengracht, wat uiteindelijk het Waterlooplein zou worden na de demping van de gracht. Als vijfjarig kind heeft Willem Floris vijfentwintig dagen gelegen in bed 41 op de kinderafdeling van het Binnengasthuis in hartje Amsterdam. Niet ondenkbaar is dat hij een besmettelijke ziekte heeft opgelopen, voor die tijd heel normaal. Eind negentiende eeuw heerste er een tyfusepidemie, die tot aan het koningshuis een slachtoffer heeft gemaakt. De cholera was door een beperkt aanbod van vers water ook een geregelde oorzaak voor een ziekbed. Het einde van de negentiende eeuw was zeker geen makkelijke tijd voor de onderste laag van de maatschappij.  
Ook Willem Floris ontkwam niet aan zijn verplichting als loteling voor het Nederlandse leger. Als een negentienjarige blonde jongeman, met blauwe ogen en bij een lengte van een meter en zevenenzestig centimeter en werkend als stalknecht gaf hij zich vrijwillig op ten dienste van de marine. Op 24 december 1898 trad hij in het leger. Na zijn dienstplicht gaat De Klerk werken als bierbrouwer en komt Heintje Rutten tegen. Ze worden verliefd. Op 12 november 1903 trouwen de vierentwintig jarige Willem Floris en de zesentwintig jarige Heintje in Amsterdam. Zij is geboren in Meppel en komt voor Willem Floris richting het Amsterdamse. In die tijd werkte Heintje als dienstbode. Uiteindelijk komt er gezinsuitbreiding en bestaat het gezin uit de kinderen Willem Floris, Hendrik, Casper en dochter Maria. Vader Willem Floris is inmiddels werkzaam als koetsier bij een expeditiebedrijf in Amsterdam. 

Nadat de zoontjes Hendrik en Casper het ouderlijk huis op de bewuste maandagochtend in 1913 hebben verlaten, lopen zij richting de Mauritskade. Een wandeling van ongeveer tien minuten. Bij aankomst aan het water van de Mauritskade beginnen de ventjes van zes en zeven jaar met het vangen van stekelbaarsjes. Na het vissen wilden zij op bezoek gaan bij hun grootmoeder Maria de Klerk-Gras, wonende aan de Tuinstraat. Een wandeling van ruim veertig minuten die ze langs het Weesperplein, over de Weesperstraat, door de Joodse buurt, over de Oudezijdse Voorburgwal, de Dam en de Keizersgracht zou brengen. Opa en oma De Klerk woonden precies op de hoek van de Tuinstraat en de Prinsengracht, net aan de andere kant van het later beruchte huis van de familie Frank. De hele middag hebben zij bij opa en oma vertoefd om daarna naar het IJ te lopen via de Prinsengracht. De twee jongens zijn uiteindelijk beland bij het IJ, met uitzicht op de polder Buiksloter Ham aan de andere kant van het water. 
Begin negentiende eeuw is de gemeente Amsterdam bezig geweest met het droogleggen van deze polder. Langzaam aan kwamen er arbeidswoningen en vestigde zich de zware industrie er ook. Ook werd er in 1913 voor het eerst een tentoonstelling georganiseerd op het inmiddels ontwikkelde en drooggelegde deel van de polder. Duizenden mensen betraden de polder en legden een bezoek af aan de Eerste Nederlandse Tentoonstelling op Scheepvaartgebied, ook wel bekend onder de afkorting ENTOS. De tentoonstelling had ten doel het presenteren van Amsterdam als belangrijke haven. De Amsterdamse haven was enorm gegroeid sinds de opening van het Noordzeekanaal. De organisatoren hadden het groots aangepakt. Voor de bezoekers was een aparte veerdienst en allerlei festiviteiten waren voorhanden. 

Om acht uur in de avond op die dag gaat de deur open van de Commelinstraat 106. Vader en moeder De Klerk zien alleen de oudste van de twee voor de deur staan. Casper is veilig thuis gekomen, alleen zonder broertje Hendrik. Casper heeft een heel verhaal te vertellen. 
Casper is ongedeerd. Nadat zijn ouders vragen waar Hendrik is gebleven, antwoordt Casper dat hij en Hendrik bij opa en oma zijn langs geweest. En niet naar school zijn gegaan. Ook zegt hij dat ze zijn gaan vissen. Toen ze bij het IJ waren was er een voor hun onbekende man die ze had aangesproken. De man vroeg of ze peren en een stuk chocolade wilden. Casper vertelde verder dat zijn zesjarige broertje Hendrik vervolgens bij de hand werd gepakt en via de Ruijterkade richting het Tolhuispont liep met de man. Om bij het Tolhuis te komen op de gedregde polderlocatie Buitsloter Ham kan men de pont nemen het IJ over. In die tijd was het pontverkeer een drukte van belang, omdat vele Amsterdammers een bezoekje aan de Buitsloter Ham als een uitje zagen voor ontspanning. De onbekende man had tegen de twee broertjes gezegd dat hij met Hendrik naar de tentoonstelling ENTOS zou gaan. Casper vertelde zijn ouders dat hij wachtte totdat de onbekende man terugkwam met Hendrik. Casper vertrouwde het kennelijk, omdat volgens Casper de onbekende man ook in de Commelinstraat zou wonen. De onbekende man stak in een geelkleurige jas en broek, had een pet op en droeg zwarte schoenen. Volgens Casper zag de onbekende man er uit als een jonge arbeider.
 
Vader en moeder De Klerk waarschuwden de politie, die hun zoontje Casper nog een keer uithoorde over wat er precies was gebeurd. Maar ook nu bleef Casper bij zijn verhaal zoals hij dat aan zijn ouders had verteld. Casper werd nog door de politie gevraagd of zijn broertje Hendrik toevallig niet in het water was gevallen tijdens het vissen naar stekelbaarsjes, maar ook op deze vraag antwoordde hij dat zijn broertje Hendrik echt was meegenomen.  Ondertussen wachtten vader en moeder De Klerk in grote spanning op een bericht van of over hun zesjarige zoontje Hendrik. De maandag gaat voorbij zonder dat er maar ook iets van Hendrikje de Klerk bekend wordt. 

In de loop van donderdag 2 oktober 1913 komt er verschrikkelijk nieuws voor de ouders. Het lijkje van Hendrik is op donderdagochtend in een droge greppel gevonden aan de overkant van het IJ in de gedregde polder Buiksloter Ham. Een diep tragisch lot voor het gezin. Gezien de omstandigheden waarin het lijkje wordt gevonden, blijkt er sprake van moord en dat deze is begaan uit wellust. Al die tijd werden vraagtekens gezet bij het verhaal van het zevenjarige broertje en overlevende Casper. Toch blijkt het verhaal dan kennelijk waar te zijn dat Hendrik is meegelokt door een onbekende man die de broertjes peren en een stuk chocolade heeft beloofd. 
Omstreeks half elf op de bewuste donderdagochtend was een vrouw bezig op een akker nabij de dijk langs de Middenweg in de Buiksloter Hampolder. De vrouw was bezig om de gesnoeide takken die in de berm lagen in de greppel te gooien. Op ongeveer vijftig meter van de dijk af in de richting van het IJ vond de vrouw plotseling het lichaam van een jongetje. Het jongetje lag op zijn rug in de greppel en zijn kleding zag er gehavend uit. De vrouw heeft direct een knecht gewaarschuwd. De knecht  was werkzaam voor de pachter van de polder, de heer Reinders Folmer. De knecht is op zijn beurt in alle haast de polderagent gaan halen. De polderagent ging onverwijld naar de plek waar het lijkje was gevonden en zorgde er voor dat het lijkje en de omgeving onaangeroerd bleven. Dit om eventuele sporen veilig te stellen. 
Ondertussen was de commissaris van politie de heer F.G.C.J. Fundter de Beauchene van de zesde sectie van bureau Warmoesstraat in kennis gesteld. Fundter was niet de eerste de beste politieman die ter plaatse kwam. Hij heeft tijdens zijn loopbaan een koninklijke onderscheiding ontvangen Kanselarij der Nederlandse Orde en was drager van de Ridderorde Vierde Klasse der Rode Adelaar van een Pruisisch orgaan. Deze orde werd uitgereikt aan buitenlanders die een meerwaarde hebben betekend voor Duitsland en haar keizer. Ook werd Fundter benoemd tot Officier in de koloniale orde van de Zwarte Ster van Frankrijk. Fundter heeft bijgedragen aan de Franse koloniale expansie en is daarvoor geëerd. De zaak van de verdwijning en de moord op Hendrik de Klerk werd daarmee van een gewichtige aard door de bemoeienis van Fundter. De commissaris ging onmiddellijk vanuit de Warmoesstraat naar de overkant van het IJ. Op de plaats delict constateerde de commissaris dat het signalement van het gevonden lijkje overeen kwam met de vermiste Hendrik de Klerk. Ook constateerde hij dat het lichaam van het jongetje sporen vertoonde van geweld. Het vermoeden was dat het jongetje met zijn eigen dasje is gewurgd door de dader. 

Ter plaatse besloot men het lijkje onaangeroerd te laten totdat justitie ter plaatse zou komen. Namens justitie kwam mr. L.Th. Jorissen, substituut-officier van justitie ter plaatse die het onderzoek zou leiden in samenwerking met rechter-commissaris mr. J. van Reinsbergen. Inmiddels hadden zich ook enkele nieuwsgierigen verzameld op het zeer afgelegen deel aan de overkant van het IJ. Kort na het onderzoek ontbrak elk spoor naar de identiteit van de dader. Wat ook niet meehielp in het onderzoek was dat de moord al enige dagen geleden had plaatsgevonden. Uiteindelijk besloten politie en justitie omstreeks 14:00 uur die donderdag de ouders van het vermoorde jongetje te informeren over de bevindingen van het onderzoek. 

Op de plaats delict zijn uiteindelijk wel enkele sporen aangetroffen. Voor nader onderzoek naar de sporen werd in het onderzoek Christiaan Jacobus (Co) van Ledden Hulsebosch betrokken. In die tijd stond Ledden al bekend als apotheker, politiescheikundige en forensisch onderzoeker. Na zijn studie farmacie aan de Universiteit van Amsterdam nam Ledden de apotheek over van zijn vader. Het bijzondere aan de apotheek was dat de vader van Ledden al sinds het eind van de negentiende eeuw zich bezig hield met justitieel onderzoek. De apotheek was dus al een vroege vorm van een forensisch onderzoeksbureau. Co van Ledden Hulsebosch werd al op jonge leeftijd ingezet als forensisch onderzoeker en breidde het werkveld van zijn vader verder uit naar onderzoeken zoals verongelukte vliegtuigen, brandstichtingen en allerlei soorten moorden. Zijn forensische kennis had hij onder andere opgedaan bij professor R.A. Reiss van het Institut de police scientifique aan de Universiteit van Lausanne. Ledden stopte uiteindelijk met de apotheek en richtte zich volledig op forensisch onderzoek. Ledde werkte in die tijd als eerste met een UV-lamp en kwam in 1916 in dienst van de Amsterdamse politie als politiescheikundige. 

Met de toevoeging van Ledden bestond het onderzoeksteam nagenoeg uit zwaargewichten. Het achterhalen van de dader zou dan ook een kwestie van korte tijd zijn. Commissaris Fundter trof in de buurt van het lijkje vage voetstappen aan in de greppel. Fundter moest de sporen bedekken met houten planken, daar Lebben pas een dag later op de plaats delict kon zijn in verband met andere verplichtingen in het land. Uiteindelijk werden afdrukken veiliggesteld en aan het onderzoeksteam beschikbaar gesteld. Verder heeft het onderzoeksteam ruim de tijd genomen om het terrein te onderzoeken. Zo is de omgeving van de plaats delict afgezocht met behulp van een politiehond van bureau Nieuwe Tolstraat. Helaas leverde dit niet het gewenste resultaat op van een nieuw spoor. 
Het nieuws over het vermoorde jongetje verspreidde zich snel in het centrum van Amsterdam. Ondertussen hadden zich bij bureau Warmoesstraat in het centrum van Amsterdam enkele jongens gemeld. Verschillende jongens verklaarden dat zij de afgelopen dagen door mannen waren aangesproken. Een van de jongens verklaarde dat een man had geprobeerd hem op maandagavond mee te lokken naar de tentoonstelling ENTOS. De man, die vertelde werkzaam te zijn bij Maatschappij “Nijverheid”, sprak de veertienjarige jongen aan op de Nieuwe Zijdse Voorburgwal. Tijdens het gesprek kwam er een andere jongen bijstaan en die zou hetzelfde voorstel hebben gehad. De onbekende man zei ook tegen de jongens over geld te beschikken en toonde een biljet van vijfentwintig gulden. Een verklaring die overeen zou komen met het verhaal van het broertje van de vermoorde Hendrik. 

Onderzoek leverde echter op dat de signalementen vaag waren en niet overeenkwamen met het signalement wat het oudere overlevende broertje Casper had gegeven. Ook dit spoor liep dood en het onderzoeksteam had nog geen enkel zicht op een dader. Ook de media kreeg inmiddels aandacht voor deze zaak en sprak al vrij snel van een ‘vrijwel hopeloze zaak voor politie en justitie’. Van een publiek vertrouwen was dus al vrij kort na de ontdekking geen sprake meer. Ondertussen had vader Willem Floris in het bijzijn van zijn buurman een bezoek afgelegd aan bureau Warmoesstraat om zijn zoontje te identificeren. Na de identificatie was hij volledig overstuur. 

Op vrijdagmiddag 3 oktober 1913 besloot het onderzoekteam nog een keer het zevenjarige broertje Casper te verhoren. Het verhoor leverde geen nieuwe details op. Commissaris Fundter besloot hierna om, ondanks het vage karakter er van, het signalement van de dader te verspreiden over het hele land door alle gemeentepolitiekorpsen te informeren. Op deze vrijdagmiddag is het lijkje van Hendrik de Klerk van bureau Warmoesstraat overgebracht naar het Wilhelminagasthuis in Amsterdam, alwaar de schouw van het lichaampje had plaatsgevonden. Officieel was de doodsoorzaak nog niet vastgesteld, waardoor justitie ook het lichaam nog niet vrij kon geven aan de familie. De begrafenis van Hendrik de Klerk liet dus nog op zich wachten. In alle stilte bleek echter de Amsterdamse politie een verdachte te hebben aangehouden op donderdag 2 oktober 1913.  Die donderdagmiddag omstreeks half zes bleek in de Javabuurt (Indische buurt) een man aanwezig te zijn in een grijs pak die voldeed aan het signalement. De Javabuurt is gelegen tussen de Dapperbuurt en het IJ met aan de andere kant de plaats delict. De man werd naar het politiebureau Muiderpoort gebracht. Het bleek dat Casper de Klerk niet zomaar nog een keer was gehoord op die vrijdag 3 oktober 1913. Hij werd die vrijdag namelijk opgehaald door commissaris Fundter en een rechercheur. De jonge getuige werd in een rijtuig naar bureau Muiderpoort gebracht, waar ook de verdachte zat opgesloten. Om twee uur op vrijdagmiddag werd Casper de Klerk geconfronteerd met de verdachte. De teleurstelling bij het onderzoeksteam was groot toen bleek dat hij de verdachte niet herkende als de man die Hendrikje had meegelokt. Het onderzoeksteam was weer bij af. 

Doordat de kranten de moordzaak hadden opgepikt en ook het signalement inmiddels was opgenomen in krantenberichten, meldden zich voortdurend getuigen. Een van die getuigen was Lehman Lierens, marktkoopman van beroep en destijds wonende aan de Rapenburgerstraat. Zijn dochtertje bleek op Koninginnedag 30 april 1913 door een als werkman gekleed individu meegenomen te zijn naar een open terrein. Kort daarvoor stond daar de Parkschouwburg, tegenwoordig is dit het Wertheimpark aan de rand van het centrum van Amsterdam. Toevallig daar voetballende jongens waren oplettend en hadden de man met het meisje opgemerkt. De politie werd verwittigd en de man werd aangehouden. Later is die verdachte op vrije voeten gesteld. Getuige Lierens meende in de beschrijving, die het broertje van het vermoorde Hendrik de Klerk had gegeven, het signalement te herkennen van de man die zijn dochtertje op Koninginnedag had meegenomen. Ook waren er andere getuigen die aan de hand van het signalement bepaalde types te herkennen. Ook dit leverde uiteindelijk geen echte verdachte op. 
De tijd verstrijkt. Voor commissaris Fundter en zijn onderzoeksteam wordt het steeds lastiger om uit al deze verhalen waarheid en fantasie te scheiden. De meest waarschijnlijke aanwijzingen zijn onderzocht, maar nog niet met bekroond resultaat. De moeilijkheid is, dat Hendrik de Klerk al op maandagavond moet zijn vermoord. Voor het onderzoeksteam is het dagen er na niet meer na te gaan of de dader naar het centrum is teruggekeerd of dat de dader ergens anders heen is gegaan. Langzamerhand komen er ook steeds meer details vrij van het politieonderzoek. Het lijkje werd gevonden met gekromde vingertjes, waarin aarde en grashalmen zaten. Niet ondenkbaar is dat Hendrik zich in stervensnood nog geprobeerd heeft zich te verzetten tegen het fysieke geweld. Voor het onderzoeksteam alleen nog maar meer overtuigend bewijs dat er sprake moet zijn van een kindermoord. Casper de Klerk heeft inmiddels meer verteld aan het onderzoeksteam. Zo zou Casper de politie hebben verteld dat de dader ‘op een aap lijkt’ en elke dag op een bierwagen door de Commelinstraat rijdt. Zou de dader dan echt dagelijks door de straat van het ouderlijk huis rijden? Hij verklaart ook dat hij absoluut de man zou herkennen als hij hem tegen zou komen. Het onderzoeksteam blijkt hem meerdere malen te hebben meegenomen in de hoop de man te treffen in de omgeving van de Commelinstraat. De verklaring is op zich bijzonder te noemen, maar niet vergeten moet worden dat Casper ook de waarheid heeft verteld toen hij de bewuste maandagavond thuis kwam zonder zijn broertje. Ondertussen heeft justitie het lichaam van Hendrik de Klerk vrijgegeven. De begrafenis zal dinsdagochtend 7 oktober 1913 plaatsvinden. De planning is dat om negen uur in de ochtend de rouwstoet vertrekt vanaf het ouderlijk huis aan de Commelinstraat 106 richting de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam.
 
Al ruim voor negen uur in de ochtend van dinsdag 7 oktober 2013 stond een grote menigte van deelnemende belangstellenden al in de omgeving van het huis te wachten. En met de minuut groeide de mensenmassa. Het was zo druk dat omstreeks halftien nagenoeg de gehele straat gevuld was met mensen. De aandacht voor de begrafenis van Hendrik de Klerk was enorm. Onder de menigte bevonden zich verscheidene rechercheurs van het onderzoeksteam van de politie. De zes geüniformeerde politieagenten met een coördinerende brigadier-veldwachter hadden een eenvoudige taak om de aanwezigen op een eerbiedige afstand te houden van de in diep rouw zijnde familie De Klerk. De stilte van de menigte was bewonderingswaardig en enorm ontroerend. Veel mensen konden hun tranen bedwingen, maar er was een plotselinge aanleiding dat nagenoeg de gehele menigte volop in tranen uitbarstte. Door de politie werd vrij baan gemaakt voor een stoet van twintig kleine kinderen, schoolmakkertjes, klasgenootjes van de zesjarige Hendrik de Klerk. Kleine kinderen die geen besef hadden van de toestand waarin ze zich bevonden. Ze waren er allemaal om een laatste eer te bewijzen. De zichtbaar bedeesde kinderen waren gestoken in hun zondagse pakjes, inclusief de witte dasjes, handschoenen en om hun arm een crêpe-rosette met een wit knoopje. Een dasje. Precies waarmee Hendrik de Klerk vermoedelijk mee is gewurgd. Alle buren van de omliggende woningen hadden de gordijnen gesloten, terwijl ook meerdere winkeliers uit de straat de luiken hadden geplaatst voor de ramen van hun winkel. Alles stond op die dag in het teken van rouw. 
En daar kwam Hendrikje de Klerk. Om kwart voor tien werd een klein kistje uit het ouderlijk huis gedragen. Het kistje werd op de lijkkoets geplaatst. Een zestal fraaie kransen werden aan de zijkant van de lijkkoets bevestigd. Op een van de linten van de bloemstukken stond geschreven: “Rust zacht, lief Henkje. Je schoolmakkertjes”. Een viertal volgrijtuigen formeerden de treurende stoet, die onder een indrukwekkende stilte en met de grootste orde de Commelinstraat verliet. Nog éénmaal werd voorbij het ouderlijk huis gereden. Op weg naar de Nieuwe Oosterbegraafpfaats in Westergraafsmeer, waar zich reeds honderden belangstellende buurtbewoners hadden opgesteld. Onder begeleiding van andere buurtbewoners kwam de stoet om elf uur aan op de begraafplaats. Ook onderweg stonden groepjes mensen die Hendrikje een laatste groet brachten.
 
Heel Amsterdam was in een diepe rouw beland. Volgens de aanwezigen moest het gaan om duizenden mensen die naar het kerkhof waren gekomen voor de dienst. Onder heftig snikkende aanwezigen werd het kistje neergelaten in het graf. Vader Willem Floris was tijdens dit moment intens verdrietig. Bij het neerlaten van het kistje begon dominee Johannes Hessels Wiersma met een rede. Deze dominee Wiersma was voorheen een christelijk gereformeerd predikant te Zierikzee en inmiddels predikant geworden voor de Amsterdamse Nederlands hervormde kerk. 
Wiersma predikte: 
 „Wie is hij, van waar is hij, waar houdt hij zich schuil, de sombere wellusteling, de moordenaar van dezen schuldeloozen kleine, die wij thans begraven. Niet alleen geheel Amsterdam, doch geheel de beschaafde wereld heeft hij ontroerd. Ik ben echter niet gekomen om hem te vloeken. Iedere lust tot wraakgierigheid! moet in ons gedood worden. Moge God echter dien zondaar gedenken, opdat hij vallen in de handen zijner aardsche rechter. Wel arme grootvader, wel arme vader, dat hadt gij in uw leven nooit kunnen denken, dat gij nog eens zulk een dag van smarte zoudt moeten doormaken. Moge de Almachtige u troosten en den diepen indruk bij u achterlaten, hoe afschuwelijk de zonde is, hoe driewerf gevloekt het leven is buiten God. Ik ben ontroerd bij het gezicht van zooveel kleine knaapjes. Uw makkertje ging mede met een vreemdeling en ook gij weet wel met welk een noodlottig gevolg. Gaat dus nooit mede met een vreemden man of vrouw." 
Een van de kinderen schudde hard met zijn hoofd, waarop dominee Wiersma het jongetje toeknikte en tegen hem zei dat het een best ventje was. Hij sloot zijn rede af met de boodschap altijd aan je vader en je moeder te denken. Wiersma bedankte de buren voor hun deelneming en toen hij door de menigte ging, gaf hij aan enorm getroffen te zijn door het gemeenschappelijk lijden. Nooit had Wiersma zoveel tranen van moeders gezien, die wellicht dachten ‘Als dit mijn kind was geweest’. Wiersma sprak nog direct tot de diep geschokte vader. Daarop kwam Casper de Klerk naar voren en strooide witte bloemen op het kistje van zijn broertje. Dit was ook het officiële einde van de plechtigheid. Hendrik de Klerk was er niet meer. En de dader liep nog vrij rond. 

Kort voor de begrafenis was een verdachte gearresteerd. Onder begeleiding van een rechercheur van het onderzoeksteam is de verdachte naar de woning van de familie De Klerk gebracht voor een confrontatie met de getuige Casper. Het broertje zei echter tegen de rechercheur de verdachte nog nooit te hebben gezien. Ook werd een persoon aangehouden die in dronken toestand aan had gegeven dat hij meer van de zaak zou weten. Ook hield de politie een werknemer van ENTOS aan als verdachte. Maar ook hier herkende de jonge Casper beide personen niet als dader van de moord op zijn broertje. Enige tijd later kwam er in Purmerend een geruchtenstroom op gang. De dader van de moord op Hendrik de Klerk zou nu echt zijn aangehouden. Dit bericht ging als een lopend vuurtje en een grote volksmenigte verzamelde zich voor het gemeentehuis van Purmerend. Iedereen wilde op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen. De burgemeester van Purmerend zou in het gemeentehuis de verdachte aan het verhoren zijn. Het verhaal ging dat de persoon die was aangehouden enkele kinderen peren had aangeboden. Ook de persoon die Hendrik de Klerk had meegelokt zou beide broertjes peren en een stuk chocolade hebben aangeboden. Deze aangehouden verdachte in Purmerend zou dus heel goed de dader kunnen zijn. Het verhaal bleek op waarheid te berusten. De man had inderdaad aan twee meisjes peren aangeboden. De aangehouden verdachte was uit Duitsland gekomen en bezocht Amsterdam. De twee meisjes bleken echter zijn nichtjes te zijn, de dochters van zijn broer. De meisjes hadden de aangehouden verdachte de weg gewezen naar het huis van zijn broer en waren meegelopen. Toch vond de burgemeester na het verhoor het nodig om de aangehouden verdachte over te brengen naar Amsterdam en hem over te dragen aan het onderzoeksteam. Tijdens een verhoor van het onderzoeksteam in Amsterdam kon de aangehouden man zijn onschuld bewijzen. Hij bleek over een ontslagbrief te beschikken waaruit bleek dat hij tot dinsdag 30 september 1913 in Duitsland had gewerkt. Hendrik de Klerk bleek op de avond er voor te zijn vermoord. De aangehouden verdachte moest in alle haast worden vrijgelaten door een ijzersterk alibi. 

Het Amsterdamse onderzoeksteam onder leiding van commissaris Fundter zat met de handen in het haar. Justitie nam een drastische maatregel. In het centrum van Amsterdam werden bekendmakingen opgehangen met daarop de boodschap dat een beloning van duizend gulden wordt uitgekeerd aan degene die met aanwijzingen zou komen in de moordzaak op Hendrik de Klerk. Justitie bestempelde de zaak destijds als ‘doodslag, gepaard met het plegen van ontuchtige handelingen’. De gouden tip kon persoonlijk of schriftelijk worden gedeeld met commissaris Fundter. Daags na de bekendmakingen namen regionale en landelijke kranten de bekendmaking over. Het nieuws over de onnatuurlijke dood van Hendrik de Klerk verspreidde zich langzaam aan over Nederland. De zaak van Hendrik de Klerk werd ook nauw gevolgd door De Courant, een echte Amsterdamse stadskrant. De editie van zaterdag 11 oktober 1913 bleek uiteindelijk een bijzondere te zijn. De excessen van het verzuilde Nederland kwamen aan het licht. De dood van Hendrik de Klerk was voer voor de strijd tussen gelovigen onderling en tussen gelovigen en niet-gelovigen. Op bladzijde drie van de krant was een dankbetuiging van Willem Floris en Heintje de Klerk terug te vinden. De ouders laten vermelden dat zij niet in staat zijn om iedereen persoonlijk te bedanken. Via deze dankbetuiging delen zij de diepgevoelde en hartelijke dank aan allen, die, op welke wijze ook, enige blijk van belangstelling en deelneming hebben gegeven in deze voor hun zo smartvolle dagen. Vooral bij de te aarde bestelling van hun zo noodlottig omgekomen lieve jongen voelden zij dit diep. De ouders gaan door met een in bijzonderheid hartelijk woord van dank aan dominee J. H. Wiersma, de heer Botterman, de Linnaeusstraat, het Dames-Comité, de buren en het personeel van de Rotterdamsche Trammaatschappij die in woord en daad hun deelneming hebben betoond. Het bericht wordt beëindigd met: ‘De diepbedroefde ouders, W. de Klerk en H. de Klerk-Rutten, Amsterdam, Commelinstraat 106, 1 hoog voorzijde’.
 
Wat opvalt is dat politie en justitie niet zijn opgenomen in de dankbetuiging. De dankbetuiging komt bijna veertien dagen na de vermissing van Hendrik. Politie en justitie hebben nog geen goed nieuws kunnen overbrengen aan de ouders over het verloop van het opsporingsonderzoek. Het blijft ijzig stil. 
Al enige tijd is Hijman Croiset in Amsterdam beland na een tijd vertoeft te hebben in het buitenland. Croiset was na zijn opleiding aan de toneelschool jarenlang actief als voordrachtskunstenaar. In het buitenland was hij actief als journalist. Ook Croiset heeft op dezelfde dag als de ouders iets laten plaatsen in de Courant. Hij laat in de advertentie melden dat vanaf begin volgende week zijn boek beschikbaar is in de verkoop met als titel ‘Die buiten God leven’. Een boekwerkje opgesteld door Croiset waarin hij buitengewoon kritisch is op de rede uitgesproken door dominee J.H. Wiersma ten tijde van de begrafenis van Hendrik de Klerk. De kosten voor het boekwerkje waren tien cent en was te verkrijgen bij Bureau Uitgave Prinsengracht en in de boekhandel. Kennelijk had Croiset een serieuze boodschap te melden, want het boekwerkje was in aanzienlijke aantallen gedrukt. 
Zover was het inmiddels gekomen rond de kindermoord op Hendrik de Klerk. Geen dader, wel meningsverschillen over het afscheid van het slachtoffer. De spanningen liepen hoger op. 
Maar wat was nou precies de kritiek die Croiset had op de rede van dominee Wiersma. Wat deed hem de stap maken om een groot publiek te zoeken rond een treurige omstandigheid van de dood van een kind? 
Croiset begint zijn boekwerk met een inleiding. Hij geeft aan dat het een zeldzaam verschijnsel is, een schriftelijk kritiek naar aanleiding van een grafrede. Hij vermoedt ook dat er mensen zijn die hem een gebrek aan piëteit verwijten. Waar hij over valt is, dat de dominee zijn grafrede niet voor een beperkt publiek deed in de kerk, maar voor een groot publiek in de open ruimte. De begrafenis was volgens Croiset geworden tot een publieke gebeurtenis. De dominee sprak ook niet in zijn aanhef tot geloofsgenoten of gemeenteleden, maar van stadsgenoten. Hiermee werd de dominee een publiek persoon. Croiset verweet de dominee een gebrek aan beheersing en onbekend te zijn met zijn taak tijdens de begrafenis. Wiersma zou in zijn grafrede andersdenkenden onrecht hebben aangedaan, toen hij in zijn rede de woorden uitspraak: ‘Diepe indruk moet de moord hebben gemaakt op allen, die tevens ervaren hebben hoe diep de zonde is. O, driemaal vervloekt zijn zij, die leven buiten God. Laat dit een diepe indruk maken op hen’. De uitspraak deed Wiersma ten overstaande van duizenden mensen die aanwezig waren bij het afscheid van Hendrik de Klerk. Croiset ziet de tekst uitgelegd dat mensen die niet geloven driemaal zwaarder gestraft zouden moeten worden dan mensen die een lustmoord hebben gepleegd. Dominee Wiersma spreekt in zijn rede ook de volgende woorden uit: ‘O God, gedenk de zondaar, wijs hem spoedig aan, opdat hij in handen valt van de rechters, die het recht zullen doen.’ Hij vervolgt: ‘Maar laat de moordenaar rusten, beveel hem bij God aan, die heeft gezegd: de wraak is aan mij toebedeeld.’ 

Croiset is furieus en uit dit in zijn boekwerk. De aardse berechting stelt dus minder voor dan een berechting door een God. En gelovigen? Zijn die veel meer veilig dan mensen die leven buiten God? Croiset verwijst naar de onbescheidenheid van het geloof en de onmacht van het geloof door het eigengerecht boven het ongeloof te stellen. Hij laat het onderzoek naar de lustmoord liever over aan de autoriteiten en verwijt het individu die dit strafbare feit heeft begaan. De dader heeft zichzelf niet kunnen beheersen voor zijn driften om tot de daad te komen. Het geloof heeft daar niets mee te maken. Croiset vermeldt in zijn boekwerk ook een overzicht van gepleegde misdrijven uit het jaar 1904. Daaruit blijkt dat gelovigen veel meer misdrijven hebben gepleegd dan ongelovigen. Hij sluit zijn betoog af dat de mens niet moet kijken naar de hemel, maar naar de mens zelf die de daad heeft begaan. En de mens zelf moet analyseren naar de driften die in ons woeden en die zelf moeten leren beheersen. 
Over de rug van slachtoffer Hendrik de Klerk werd publiekelijk een strijd gevoerd over de wijze van bestraffing van de dader. De atheïsten en de gelovigen stonden recht tegen over elkaar. 

Ondertussen hebben de kranten het signalement van de mogelijke dader ook opgenomen in hun nieuwsberichten. De politie zou op zoek zijn naar ‘een brouwersknecht die er uit zou zien als een aap.’ 
Het stopt niet met het aanhouden van personen die in aanmerking komen als dader. Enkele deuren van het ouderlijk huis aan de Commelinstraat zat ooit een diamantslijper. Deze ‘moordenaar’ had zich zelf gemeld aan het bureau van politie in de Warmoesstraat. Het zou gaan om een gewezen buurman van de familie De Klerk die ooit werkzaam was als diamantbewerker. Maar ook deze aanhouding liep op niks uit. 

In de nacht van 14 oktober 1913 op 15 oktober 2013 meldden omwonenden in het centrum van Amsterdam dat er een man rond aan het bazuinen was dat hij de moordenaar was van Hendrik de Klerk. Vervolgens bleek de man een agent van politie aangesproken te hebben op de Achterburgwal, midden in het centrum op tweehonderd meter van de Dam. Op straat vertelde de man dat hij verantwoordelijk was voor de moord op Hendrik de Klerk. De agent van politie geleidde de man naar het bureau Warmoesstraat. Op het bureau bleek het te gaan om de zesendertigjarige Franciscus Dijkman, wonende in een steegje van de Rozenstraat samen met zijn moeder, voormalig mijnwerker en thans dagloner voor het besturen van vrachtwagentjes die naar en van de groentemarkt moesten worden gereden. Tijdens het verhoor met een brigadier van de recherche herhaalde hij zijn bekentenis, maar er wel aan toevoegde geen ontuchtige handelingen met het jongetje te hebben verricht.
Commissaris Fundter maakte van het geheel een proces verbaal op en de verdachte werd ter beschikking gesteld van justitie. Casper de Klerk moest wederom een confrontatie aan met een persoon die mogelijk zijn broertje had vermoord. En ook nu weer herkende hij de man niet als degene die zijn broertje zou hebben meegelokt. Politie en justitie trokken de verklaring van Franciscus Dijkman ernstig in twijfel. Die twijfel nam verder toe toen de buren van zijn moeder hem niet in staat achtten zo’n daad te verrichten. Ook zou Franciscus Dijkman met grote regelmaat onder invloed zijn van sterke drank. Toch heeft justitie diezelfde dag nog een huiszoeking gedaan in zijn woning in de Rozenstraat, waarbij enkele kledingstukken in beslag zijn genomen. 
Dijkman was geen onbekende voor commissaris Fundter. Al op jonge leeftijd was hij in contact gekomen met politie en justitie. Op 14 juni 1895 had de commissaris al een proces verbaal opgemaakt wegens diefstal door Dijkman. Uit het vonnis blijkt dat hij zich schuldig had gemaakt aan inbraak in het perceel Haarlemmerstraat 36 in Amsterdam. De buit bestond uit kleding en linnengoed. Hij bekende de inbraak te hebben verricht. Dijkman werd op achttienjarige leeftijd veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf. Kennelijk verdiende zijn baantje als timmerman niet genoeg. 
Op zevenentwintig jarige leeftijd belandt op 8 december 1903 Dijkman in het register voor de strafgevangenis c.q. Rijkswerkinrichting. Door de rechtbank in ’s-Hertogenbosch wordt hij op 24 februari 1902 uiteindelijk gevangen gezet wegens landloperij. Hij zit in de Rijksinrichting van juli 1905 tot en met oktober 1905. Plaatsing van een rijkswerkinrichting was een soort alternatieve straf en werd opgelegd aan personen die tot werken in staat waren. In het kader van arbeidsgewenning van arbeidsschuwe personen. Dijkman kreeg de minimale straf van drie maanden. Hij kwam tussen andere veroordeelden te zitten wegens landloperij, bedelarij, souteneurschap of dronkenschap. Dijkman kreeg bij zijn vrijlating wel een bewijs mee van goed gedrag in de inrichting.
 
Hij leefde inderdaad samen met zijn moeder Trijntje de Ringh de Vries in hartje Amsterdam. Zijn vader, ook Franciscus genaamd, was al overleden. Het signalement van Dijkman was een jongeman met blond haar, blauwe ogen, een normaal voorhoofd, ronde kin, geen baard of snor, een ovaal gelaat en littekens op zijn linkerbeen. Komt het signalement overeen met wat Casper de Klerk had gegeven aan de recherche? Namelijk een ‘aap van het arbeiderstype’. Dijkman wordt verder gehoord door de recherche over zijn eventuele rol bij de moord. De aanwijzingen dat Franciscus Dijkman inderdaad de dader is van de afschuwelijke moord aan de overzijde van het IJ nemen toe. 
Dijkman legt een uitgebreide verklaring af bij de recherche. Hij verklaart over zijn werk in de mijnen in Duitsland en dat hij al geruime tijd in de gevangenis had gezeten. Toen verklaarde Dijkman hoe hij op de avond van de 29e september 2013, de dag van de verdwijning van Hendrik, vanaf het IJ de stad in is gekomen. Hij had geen gebruik gemaakt van de gemeentepont, maar zich door een vletterman laten overzetten. Een vletterman was destijds een benaming voor een arbeider die in de haven karweitjes verrichtte, zoals het helpen bij het aanleggen van schepen en het aanleggen van trossen.  Ze beschikten vaak genoeg over zogenaamde geepvletten, ofwel kleine scheepjes. Dijkman, zo zegt hij zelf, was onder invloed van sterke drank. Toen hij de vletterman het veergeld moest betalen, zei hij geen geld te hebben. Er ontstond een onaangename situatie, met het gevolg dat de dronken Dijkman door de vletterman en enkele agenten van politie naar het politie-posthuis werd gebracht aan het Centraal Station. Ondanks dat hij aangaf geen geld te hebben, werd tijdens zijn fouillering nog een gulden aangetroffen. Toen hij door de politie werd verzocht alsnog de vletterman te betalen, zei hij tegen een agent van politie: ‘Als jullie eens wisten wat ik heb gedaan, dan zouden jullie mij niet laten lopen.’ Dijkman is berispend toegesproken en met een uitbrander weer de straat op gestuurd. Aldus Dijkman zelf. 
Commissaris Fundter gaf opdracht om de vletterman alsmede de twee agenten van politie op te sporen en een verhoor af te nemen. Dijkman bleek tijdens dit incident een beige overjas te hebben gedragen, waarbij zijn broek volledig onder de modder zat. Alle drie de getuigen zijn vervolgens geconfronteerd met de verdachte, waarbij zij Dijkman positief herkenden als de dronken persoon waarmee zij ellende hebben gehad. 
De vletterman betrof Willem Bergsma. Hij was zeker van zijn zaak als het ging om dag, tijdstip en de omschrijving van de persoon die hij over had gezet van de ene naar de andere kant van het IJ. Volgens Bergsma was het namelijk de sluitingsavond van ENTOS. Bergsma gaf aan dat het razend druk was. Tegen halfvier in de nacht kwamen twee personen bij zijn boot. De twee informeerden naar de prijs om overgezet te worden van de polder naar de stadskant. De vletterman vroeg een gulden per uur, wat door de twee mannen goed werd gevonden. Maar toen het op betalen aankwam, gaven beide passagiers aan geen geld te hebben. De vletterman liet niet met zich sollen en heeft de man die de gulden had verstopt gedwongen mee te gaan naar de politie-posthuis bij Centraal Station. Uiteindelijk heeft Bergsma zijn geld gekregen. Tijdens de oversteek bleek de man herhaaldelijk een mes uit zijn broekzak te hebben gehaald. Qua uiterlijk zag de man er onverzorgd uit en verkeerde onder invloed van drank. Bergsma gaf aan dat hij op geen enkel moment vermoedens had met de mogelijke moordenaar te maken te hebben van Hendrik de Klerk. Voor de bevuilde kleding dacht de vletterman dat hij wellicht gevallen was in een dronken bui. Hij was dan ook hoogstens verbaasd dat Dijkman zichzelf had gemeld bij de politie als de moordenaar van het jongetje. 

In verband met het feit, dat de verdachte Dijkman, vóór hij kwam te werken bij wasserij ‘De Nijverheid’, enige tijd in de opvang ‘Toevlucht voor Onbehuisden’’ heeft doorgebracht, was natuurlijk directeur Jonker van deze opvang de persoon die meer kon vertellen over Dijkman. Jonker verklaarde dat het voor hem een psychologisch raadsel is en dat hij Dijkman werkelijk niet in staat acht zo’n daad te verrichten. Dijkman die een jongetje zou hebben vermoord? Nee, dat niet. In de tijd dat hij in de opvang verbleef heeft Dijkman zich uiterst correct gedragen. Hij functioneerde gewoon goed. Door zijn goede gedrag is juist Jonker gaan bemiddelen voor een baan.  Tijdens de eerste twee weken van zijn nieuwe baan heeft Dijkman nog in de opvang geslapen, omdat hij nog geen nieuw verblijfadres had. Daarna vond hij een slaapplek bij zijn broer die woonde aan de Lange Leidse Dwarsstraat. Jonker verklaarde verder dat aan Dijkman niets vreemds is opgemerkt in zijn contact met mannen tijdens zijn werk. Hij heeft nimmer verkeerde neigingen geconstateerd. Hij was open over zijn verleden en had Jonker verteld over zijn tijd in de mijnen in Duitsland. Dijkman heeft Jonker nog een brief geschreven, waarin hij zijn slechte leven wijt aan overmatig drankgebruik en waar hij heen moet om voor zijn oude moeder te zorgen. In de brief vroeg hij Jonker om werk en hij sprak de hoop uit weer een fatsoenlijk man te worden in de maatschappij. Jonker was ook oprecht in het feit dat het wel iets is voor Dijkman om zich zelf aan te geven. En dat het een bekend feit is dat zulke misdadigers zich altijd aangetrokken blijven voelen tot de plek waar het misdrijf heeft plaatsgevonden. Tevens vroeg Jonker aandacht voor de enigszins ineengedrongen houding van Dijkman. Dit was niet het gevolg van een lichaamsgebrek, maar een manier van lopen. Ook dit komt overeen met een verklaring van een getuige. Een jonge werknemer in de drukkerij van het Algemeen Handelsblad was enige weken voor de moord op Hendrik de Klerk aangesproken door een onbekende man die tevens in een dergelijke houding liep als Dijkman. 

Inmiddels is het donderdag 16 oktober 1913. Het onderzoeksteam is nog verder op zoek gegaan naar getuigen. Zo is het personeel van de Tolhuisboot, gevestigd aan de andere kant van het IJ in de gedregde polder, gehoord door de Amsterdamse recherche. De omgeving rond de Tolhuisboot was druk bezocht, omdat Amsterdammers hier recreëerden in de vrije tijd. Echter, niemand van het personeel kan zich herinneren een man met een jongetje te hebben gezien op de bewuste maandag. 
Wel is de recherche wellicht een belangrijke getuige op het spoor gekomen. Op de Ruijterkade, de kade die langs het IJ loopt en recht tegenover de polder ligt, heeft op maandag 29 september 1913 een koopman gestaan vlakbij de stoomponten. De koopman stond daar met zijn fruitkar en heeft aan een onbekende man voor een paar centen peren verkocht. De man was in het bijzijn van twee, ook nog onbekende, jongens. De Amsterdamse recherche heeft een opsporingsbericht uitgebracht zodat de onbekende koopman zich aan bureau Warmoesstraat kan melden voor een verklaring. 

De familie Dijkman is uiteraard ook nog gehoord in de zaak. Zij hebben verklaard dat op de dag van de moord op Hendrik de Klerk geen bijzonderheden waren te melden rond het gedrag van Franciscus. Hij zou geen vast dagritme hebben en het was dus moeilijk om iets op te merken bij veranderingen. Toch komt de recherche er achter dat hij wel degelijk een vast dagritme had. Op 22 augustus 1913, bijna een maand voor de moord, is hij aangenomen bij de Stoomwasserij ‘De Nijverheid’ aan de Bellamystraat, op nog geen kilometer van het huis van zijn moeder. Het baantje had hij te danken aan de bemiddeling door de heer Jonker, directeur van ‘De Toevlucht voor Onbehuisden.’ Dijkman beviel als nieuwe werknemer en er was weinig op hem aan te merken. Echter vanaf maandag 21 september 1913 begon dat te veranderen. Op die dag was hij voor het eerst niet op zijn werk verschenen. Dijkman gaf als reden aan dat hij op weg naar het werk was aangereden. Op die maandag liep hij inderdaad wel iets mank, maar dat was in de middag al redelijk voorbij. Op dinsdag liep Dijkman weer als vanouds. 
Ook op de dag dat Hendrik de Klerk verdween, maandag 29 september 2013, was hij niet op zijn werk verschenen. De eigenaar van de wasserij was verhaal gaan halen, waarbij de moeder van Dijkman aangaf dat hij op stap was en had gedronken. Vanaf de dag van de moord is hij ook niet meer op zijn werk bij de wasserij verschenen. 
De omstandigheid dat Dijkman bij de Stoomwasserij ‘De Nijverheid’ werkte, komt overeen met de jongens die zich als getuige hadden gemeld aan bureau Warmoesstraat. De jongens verklaarden toen door een man aangesproken te zijn of ze mee wilden naar ENTOS. De jongens gaven als antwoord dat zij niet mee konden, omdat ze hun baan kwijt zouden raken. De man zei toen dat ze anders wel bij hem bij ‘De Nijverheid’ een baantje zouden kunnen krijgen. Dit wijst er toch op dat Dijkman wel eens de onbekende man geweest kan zijn die de jongens over probeerde te halen om naar de ENTOS te gaan. Maar als hij dit daadwerkelijk zou zijn, is hij daarmee dan ook gelijk de dader van de moord op Hendrik de Klerk? 
Voldoende materiaal waarmee het Amsterdamse onderzoeksteam mee verder kon. Rechter-commissaris Van Binsbergen zou zich bezig gaan houden met een feitenonderzoek in het kader van de bewijslast. De Officier van Justitie L. Th. Jorissen ondertussen gelastte Dijkman een bezoek te laten brengen aan de plaats delict, zodat hij in de gelegenheid wordt gebracht meer te verklaren over zijn daad. 

Maar op vrijdag 17 oktober 1913 komt steeds meer nieuws naar buiten over het onderzoek. Politie en justitie hebben tot op heden geen enkel bewijs of aanwijzingen kunnen vinden, dat Franciscus Dijkman, de zelfbenoemde moordenaar van Hendrik de Klerk, de werkelijke dader is. Ook de laatst recente aanknopingspunten leveren niets op. De perenkoopman heeft zich niet gemeld en ook het forensische onderzoek aan de in beslag genomen kleding van Dijkman heeft niets bruikbaar opgeleverd. De man doet alle mogelijke moeite om zijn schuld te bewijzen, maar de kans is aannemelijk, dat hij weer op vrije voeten moet worden gesteld. De aandoenlijke verklaring van de moeder van Franciscus Dijkman hielp ook niet mee aan het beeld van een kindermoordenaar met een pedoseksuele voorkeur. Moeder Dijkman woont ten tijde van de moord in een slop in de Rozenstraat. Meerdere familieleden wonen in de directe omgeving. Zij verklaarde weduwe te zijn en dat ‘Frans’ de oudste was van haar drie ongehuwde zonen. Frans had een tijdje in de mijnen gewerkt en was sinds een paar weken bij haar terug, zo verklaarde zij. Frans was altijd een vrolijke jongen, opgewekt en tevreden, en hij kon zingen als een lijster. Frans heeft in het verleden nog verkering gehad met een meisje. Op de muur van het krot aan de Rozenstraat hing inderdaad een prentje van Franciscus en zijn vriendinnetje. Frans hield op zijn tijd van een borrel, maar moeder Dijkman heeft niks bijzonders gemerkt aan Frans, ook niet als in huis de moordzaak werd besproken uit de krant. Franciscus heeft nooit werk gehad aan de andere kant van het IJ bij ENTOS. Frans had wel de dinsdag na de moord tegen zijn moeder gezegd dat hij misschien twee kwartjes kon verdienen. In de middag was hij thuisgekomen om te eten, want moeder Dijkman had een pot aardappelen gekookt. Omstreeks half negen in de avond was Franciscus met het laatste kwartje dat in huis was op pad gegaan om een brood te kopen. Sindsdien heeft zij haar zoon niet meer gezien. Wel heeft ze gewacht op haar zoon en zoals gewoonlijk, elke dag de peluw voor hem op de grond gelegd. Maar ook toen ze in de holst van de nacht wakker was geworden, was het kamertje leeg. Moeder Dijkman kreeg toen het vermoeden dat er iets ernstigs was gebeurd. Ze kon niet beseffen dat in die nacht Frans een bekentenis had afgelegd dat hij de moordenaar is van Hendrik de Klerk. In de vroege ochtend kwamen aan de Rozenstraat drie ambtenaren van politie aan de deur, die haar vroegen naar het doen en laten van Franciscus. Ook werden de zondagse pet en wat ondergoed van Frans in beslag genomen. De verslagenheid van iedereen in de Rozenstraat was groot, toen men hoorde waarvan haar zoon werd verdacht. 
In de bewijsvoering had rechtercommissaris Van Binsbergen nog een troef. Hij beschikte over de twee jonge getuigen die aangesproken waren door een onbekende man die hen vroeg mee te gaan naar ENTOS. Uit de verklaringen van de jongens zou het zo maar kunnen dat de onbekende man Franciscus Dijkman was. Eerst liet Van Binsbergen de jongens hun verhaal doen. Daarna gingen zij, ieder afzonderlijk, met een rijksveldwachter, naar het huis van bewaring. Een celdeur werd geopend en afzonderlijk aan elke jongen, ieder op zijn beurt, gevraagd of hij de man in de cel kende. Op het ontkennende antwoord werd vervolgens een tweede cel geopend, met hetzelfde negatieve resultaat. 
Het openen van de derde cel had tot gevolg, dat beide jongens, geheel onafhankelijk van elkaar, verklaarden dat de man, die in de cel heen en weer liep, wel gelijkenis vertoonde met de man die hen op de Nieuwezijdse Voorburgwal had aangesproken. De man in de derde cel was Franciscus Dijkman, iets wat de jongens niet wisten. Maar beide jongens gaven geen volledige positieve herkenning bij de confrontatie. Ook Dijkman verklaarde de jongens niet te kennen. Een vierde gedetineerde werd nog aan de jongens getoond, naar ook deze werd door hun niet herkend. De rechtercommissaris begeleidde de jongens nogmaals naar de derde cel waar Dijkman in zat, maar de jongens bleven bij hun verklaring dat de man beslist niet herkenden. Zijn houding en uiterlijk kwamen, volgens hen, wel overeen met die van de man, die hen had aangesproken. In het kabinet van de rechter-commissaris werd in het bijzijn van Dijkman de verklaring van de beide jongens op papier gezet. Hiermee was het verhoor afgelopen en had rechter-commissaris Van Binsbergen zijn laatste troef uitgespeeld.
 
Ook de media speelde in op de nog steeds onopgeloste kindermoord. Diverse kranten schreven over diverse meldingen door het hele land heen van kinderen die waren gelokt en dat de angst regeerde.  
Olie op het vuur werd gegooid door het sociaal-anarchistische schriftelijke orgaan ‘De Vrije Socialist’. In een boekrecensie van woensdag 22 oktober 1913 besprak men het boekwerkje van Croiset, die een enorme kritiek had geuit op de rede van dominee Wiersma. Uit de boekrecensie kwam naar voren dat het tijd werd dat de dominee moest reageren op de kritiek die Croiset had geuit. De boekrecensie werd beëindigd met de kreet: ‘Wie oren heeft om te horen, luister!’ Een directe aanval en uitnodiging op de kerk om zich te mengen in een discussie rond de begrafenis van Hendrik de Klerk.
  
Justitie nam een vervolgstap in het onderzoek. Men was voornemens om een onderzoek te laten instellen naar het geestvermogen van Franciscus Dijkman, die nog steeds door zijn eigen verklaring in voorlopige hechtenis zat. Natuurlijk deelde politie en justitie niet alles met de buitenwereld. Zogenaamde daderwetenschappen bleven binnen de muren van bureau Warmoesstraat. Sporen en aanwijzingen die alleen de dader kan weten. En daderwetenschappen zijn het geheime wapen tijdens een politieverhoor. Toch ontkwam de politie er niet aan om een bepaalde wetenschap uit de lijkschouw te delen met de buitenwereld. De aanleiding was een poging aanranding van een meisje. 

Op zaterdagmiddag 25 oktober 1913 wordt de tienjarige Hendrina Buijs, wonend in de Indische buurt aan de Balistraat 71, gehoord door rechercheurs van bureau Kattenburgergracht. Het meisje ging voor haar zieke moeder boodschappen doen zaterdag rond een uur of twaalf. Hendrina was op weg naar haar tante die woonde aan de Grote Kattenburgerstraat. Op de Zeeburgerdijk kwam een onbekende man op haar toegelopen. Het meisje verklaarde dat ze sneller ging lopen, maar dat de man achter haar aan bleef lopen. Toen ze vlak bij haar tante was, bleek de man nog steeds achter haar te lopen. Nadat Hendrina een tijdje bij haar tante had doorgebracht en weer op straat liep, bleek dat de haar onbekende man haar op stond te wachten. Ook toen ze weer dezelfde weg terugliep, bleef de man haar volgen. Toen ze weer op de Zeeburgerdijk was, de plek waar ze de man voor het eerst had gezien, sprak de man haar aan. Hij vroeg haar om mee te gaan, want dan zou ze appels, peren en nog veel meer lekkers krijgen. Toen hij dit tegen haar zei, haalde de man ook daadwerkelijk een appel uit zijn jaszak. Hendrina antwoordde dat ze niet meekon, omdat haar moeder ziek was. Plotseling wilde de man haar bij de arm grijpen, maar ze rukte zich los en wilde hard weglopen. De onbekende man haalde toen een mes uit een lederen foedraal en bedreigde haar. De man pakte haar bij de arm en beet hard in haar rechterhand. Hendrina schrok en begon hevig te gillen. Voorbijgangers schoten haar te hulp, waaronder een man op een fiets. De onbekende man zette het op een lopen en verdween uit het zicht. Ook de man op de fiets kon de dader niet meer achterhalen. Uiteindelijk werd ze het Onze Lieve Vrouwe-gasthuis gebracht, niet ver van de Zeeburgerdijk. Hendrina kon met een arm in het verband weer naar huis.
 
De tienjarige Hendrina vervolgde haar verklaring met een signalement van de man. Het zou moeten gaan om een man met een grijze pet. De klep van de pet was bruin gevoerd aan de onderzijde. Hij zou van middelbare leeftijd zijn, geen baard of snor hebben en een lange demi-saison (dunne overjas), een blauwe broek en zwarte bottines (half hoge laarzen / werkschoenen) hebben gedragen. 
Snel wordt al als bijzonderheid gedeeld dat Hendrina in haar hand bijtwonden zou hebben. In de media verschijnt het bericht dat dit doet denken aan de moord op Hendrik de Klerk, want na de schouwing van het lijkje bleek ook daar sprake te zijn van bijtwonden aan het lichaampje. Zo gaf de recherche steeds meer daderwetenschappen vrij, om maar te komen tot een naam bij de dader van de moord op Hendrik de Klerk.
Natuurlijk was de poging aanranding en de verklaring van Hendrina Buijs een aanwijzing die het onderzoeksteam kon gebruiken. Een aanwijzing die wellicht duidelijkheid gaf over de identiteit van de dader van de moord. Het is tenslotte alweer weken geleden dat het lichaampje van Hendrik werd gevonden. 
Een verdachte kon in die tijd voor ten hoogste twaalf dagen aangehouden worden. Bij zwaarwegende belangen diende de rechtbank een instructie te gelasten tot een bevel gevangenhouding. Kennelijk waren er zwaarwegende belangen, want op dinsdag 28 oktober 1913 wordt de preventieve hechtenis van Franciscus Dijkman door de rechtbank met dertig dagen verlengd. Ondertussen ging het onderzoeksteam voortvarend door met het vinden van aanwijzingen in de aanrandingszaak van het tienjarige meisje. De politie twijfelde aan het verhaal van het meisje, maar zocht niettemin door naar de eventuele aanrander. De tienjarige Hendrina Buijs werd diverse malen aan een scherp verhoor onderworpen, waarbij ze meerdere malen werd gevraagd om de exacte locatie van de poging aanranding moest aanwijzen. Haar verklaring werd er niet duidelijker op, waarop zij uiteindelijk aangaf dat ze het wellicht allemaal had gedroomd. De recherche kwam er snel achter, dat het meisje een paar jaar daarvoor al eerder een soortgelijk verhaal had afgestoken. Ook toen bleek de poging aanranding niet op waarheid te berusten, maar volledig was verzonnen. Ook dit scenario kon dus niet gekoppeld worden aan Franciscus Dijkman of een ander persoon. Het onderzoek zat na deze ontwikkelingen muur- en muurvast. 

Justitie is er dus tot zover niet in geslaagd om enig bewijs van betekenis tegen Franciscus van Dijk bijeen te brengen. De rechter-commissaris Van Binsbergen had zelfs overwogen om de verdachte in vrijheid te stellen. Dijkman reageerde op zijn eventuele invrijheidstelling door te zeggen dat hij zich de dag erop gewoon weer zou aanmelden als de moordenaar van Hendrik de Klerk. Justitie werd noodgedwongen om via andere wegen bewijsmateriaal in handen te krijgen tegen Dijkman. Zo is een van de rechercheurs van het onderzoeksteam van de Warmoesstraat naar het Ruhrgebied in Duitsland vertrokken om bij personen inlichtingen in te winnen met wie Dijkman allemaal heeft gewerkt. Dit om de verklaring van zijn verblijf in Duitsland te verifiëren. 

De maand oktober verstrijkt. Ook de maand november 1913 lijkt te verstrijken zonder dat het onderzoeksteam enige vorderingen maakt. Maar dan komt er een kentering in het onderzoek en volgen in korte tijd bijzondere ontwikkelingen. Franciscus Dijkman, die al sinds 15 oktober in voorarrest zit heeft op dinsdag 25 november 1913 zijn bekentenis dat hij het jongetje heeft vermoord teruggenomen. Politie en justitie beschouwen Dijkman niet langer als verdachte. 
Kort na het intrekken van zijn bekentenis meldt zich een nieuwe getuige, mevrouw Nieuwenburg. De vrouw uit Nieuwendam, wat net ten noordenoosten van de Buiksloter Hampolder ligt,  verklaart dat op de 29e september 1913 , de dag van de moord, tegen twee uur ’s-middags een net geklede man met een donker ruig gezicht, gitzwart haar en zwarte ogen, samen met een jongetje in sportflanel, een donker broekje en een muts op, bij haar een bootje is komen huren. De man had een op het oog nieuwe fiets bij zich, die hij in de kelder achterliet. De man nam het jongetje onder zijn arm mee richting het bootje en roeide weg. Ongeveer twee uur later kwam de man weer terug met het bootje. Echter zonder jongetje. Hij was opgejaagd en zijn kleding zat rommelig. De man bevestigde het bootje aan de wal, sprong er uit en liep snel naar de kelder om zijn fiets te halen. Het nichtje van de bootverhuurster ging echter voor de man staan, zodat hij niet weg kon rijden. Het nichtje zei tegen de man dat hij nog niet had betaald voor de huur van het bootje. De man betaalde en fietste snel weg. 
Op de vraag of de verhuurster toevallig ene Franciscus Dijkman kende, antwoordde ze dat zij Dijkman kende maar dit zeker niet Dijkman was. Het onderzoeksteam stortte zich volledig op de verklaring om de identiteit van de man te achterhalen die het bootje had gehuurd. Zou de huurder van het bootje dan verantwoordelijk zijn voor de dood van Hendrik de Klerk?
 
Eind november 1913 ging de media zich er meer mee bemoeien. Zij hadden lucht gekregen van de mededeling die de politie had gedaan naar aanleiding van de getuigenverklaring van de botenverhuurster. De politie scheen aan de verklaringen van de nieuwe getuige weinig waarde te hebben gehecht. Zo verklaarde de vrouw dat de onbekende man met het jongetje omstreeks twee uur in de middag bij haar waren geweest. Dit strookt niet met de verklaring dat de broertjes De Klerk om drie uur bij hun oma aan de Tuinstraat vertrokken. Ook het signalement wat Casper de Klerk had beschreven kwam in het geheel niet overeen met het signalement van de onbekende man waar de nieuwe getuige over sprak. De nieuwe getuige sprak van een man met een hoed van stro en de man zou een zwart snorretje hebben. Volgens Casper de Klerk had de man juist geen snor en droeg hij een pet. Dit was voor de politie voldoende reden om aan de verklaring van mevrouw Nieuwenburg weinig energie te verspillen. 
Echter, de ‘misdaadjournalist’ van Amsterdamse ‘De Courant’ liet het er niet bij zitten. De journalist ging op onderzoek uit. En het resultaat was verbijsterend. Kennelijk had de politie de ouders en grootouders van Hendrik de Klerk niet voldoende verhoord. De journalist kwam met nieuwe informatie na een gesprek met Heintje de Klerk, moeder van Hendrik. 
Moeder de Klerk vertelde de journalist over wat er was gebeurd op die bewuste maandag 29 september 1913. Het klopt dat de zesjarige Hendrik en zijn zevenjarige broertje omstreeks half negen in de morgen het ouderlijk huis aan de Commelinstraat 106 hebben verlaten. Moeder verklaart dat ze echt in de veronderstelling was dat de kinderen naar school waren, maar kennelijk zijn ze over straat gaan slenteren. De twee jongens komen om kwart over elf aan bij hun oma Maria de Klerk-Gras. Volgens moeder de Klerk zijn de twee jongens daar maar kort geweest en zijn om half twaalf die middag weer weg zijn gegaan. Vanaf half twaalf  ’s-ochtends zou er niets meer zijn vernomen van Hendrik, totdat haar zoontje Casper ’s-middags alleen thuis kwam. De moeder van Hendrik was honderd procent zeker dat zij om half twaalf het huis van hun oma verlieten. Ze wist dit zeker, omdat vader De Klerk even over twaalf uur de woning van oma De Klerk passeerde met zijn paard en wagen. Oma De Klerk had haar zoon nog staande gehouden om gedag te zeggen en dat de twee jongens net weg waren. Oma De Klerk had de jongens naar huis gestuurd om thuis wat te gaan drinken. Vader De Klerk zei nog tegen oma De Klerk het jammer te vinden de jongens net gemist te hebben, want anders had hij ze met paard en wagen nog naar huis kunnen brengen. De kinderen bleken naar huis te zijn gelopen, maar afgedwaald te zijn naar het water van het IJ. 
De verklaring van de moeder verschilt voor wat betreft de tijdstippen aanzienlijk met die wat de politie voor tijdstippen voor ogen heeft. Volgens het onderzoeksteam wordt er vanuit gegaan dat de kinderen om drie uur in de middag het huis van hun oma hebben verlaten. Dat is volgens de moeder beslist niet waar. 

Hendrik de Klerk zou dus met deze nieuwe informatie heel goed op de genoemde locatie Nieuwendam kunnen zijn geweest nabij de botenverhuur. Ook de beschrijving van de kleding door de nieuwe getuige komt overeen met wat Hendrik die dag aan zou hebben gehad: een doorwassen sportflanel, en blauw dasje met witte stippen, een broekje tot over zijn knietjes en rijglaarsjes met zwarte kousen. Wat de getuige beschrijft lijkt allemaal te kloppen. Reden genoeg voor het onderzoeksteam om alle details nog eens door te nemen. Moeder de Klerk bleek nog over een onduidelijk zwart afgedrukt portretje van Hendrik te bezitten. Op het portretje staat hij met zijn handen in zijn zakken, gekleed in een wollen trui. Hendrik heeft een serieuze blik in zijn ogen. De getuige Nieuwenburg werd geconfronteerd met het portretje, maar verklaarde het jongetje wat zij had gezien niet te herkennen in het portretje. Zij vond het portretje te onduidelijk, maar aan de houding en de uitdrukking van het kind zag zij wel degelijk overeenkomsten. Het jongetje stond buiten haar café naast de man die het bootje kwam huren ook zo parmantig te wachten zoals op het portretje. 
Het gevolg dat Justitie een beloning had uitgeloofd van duizend gulden voor de gouden tip, trok dit ook allerlei particuliere detectives aan. Elke bekende getuige, dus ook getuige Nieuwenburg, ontving een bezoekje van allerlei goudzoekers. Het enige wat afweek in de verklaring van Casper de Klerk en getuige Nieuwenburg was het signalement en de kleding van de onbekende man. Voor iedereen die bij het onderzoek was betrokken, bleek het bijna een onmogelijke taak om de identiteit van de dader te achterhalen. Het net sloot zich, maar het net bevatte nog enorme gaten om de grote vis te vangen. 

Resumerend heeft zich dus kennelijk het volgende afgespeeld. Op 29 september 2019 verlieten Hendrik en Casper de Klerk de ouderlijke woning. Om half twaalf in de ochtend vertrokken zij uit het huis van hun oma aan de Tuinstraat. Tussen twee uur en half drie in de middag kwam er een onbekende man met een jongetje, die overeenkomsten had met Hendrik, bij getuige Nieuwenburg uit Nieuwendam een roeibootje huren. Na twee uur weg te zijn geweest kwam de man terug met het roeibootje tussen vier uur en half vijf in de middag. De onbekende man was toen alleen.
 
Het wordt dinsdag 25 november 1913. Op deze dag komt een man aan het politiebureau met een bijzonder verhaal. Op zondag 23 november 1913 liep de melder, een ambtenaar van de gemeente Amsterdam, met zijn twee kinderen over de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Op deze dag wilde hij met zijn kinderen een bezoek brengen aan het graf van zijn overleden echtgenote. Even voordat hij de begraafplaats verliet werd hij door een voor hem onbekende man aangesproken. De man was gekleed in een zondagskostuum. De onbekende man vroeg hem naar de plek waar het vermoorde jongetje lag begraven. De melder vertelde dat hij dit niet wist en verwees de onbekende man naar de opzichter van de begraafplaats. Nadat de man had gezegd dat hij zelf wel verder zou zoeken, is melder verder gelopen de begraafplaats af. Volgens melder was de man zenuwachtig en keek constant om zich heen. De melder schonk niet veel aandacht aan de situatie, maar thuisgekomen kwam hij tot de ontdekking dat het signalement van de man veel overeenkomsten had met het signalement wat hij in de kranten had gelezen rond de moord op Hendrik de Klerk. Zeker het signalement wat de getuige Nieuwenburg had omschreven kwam overeen met de onbekende man op de begraafplaats. De melder omschreef de man als enigszins gezet en een donker uiterlijk. Op de bewuste zondag droeg hij een donkere overjas en een fantasiehoed. Voor de ambtenaar een goede reden om de dinsdag er na zich te vervoegen aan het politiebureau om een verklaring af te leggen. 
Voor rechter-commissaris Binsbergen was er nu aanleiding genoeg om het onderzoek weer door de politie volop te laten hervatten. Op vrijdagochtend 28 november 1913 hebben omstreeks half elf hebben twee Amsterdamse rechercheurs een bezoek afgelegd bij getuige Nieuwenburg. De rechercheurs waren in het gezelschap van een aantal agenten van de Rijkspolitie. Zij maakten een schets van de situatie van het terrein van de getuige en informeerden hoe de stroming liep van het vaarwater. Ook is de getuige geconfronteerd met een goede foto van Hendrik de Klerk en ze herkende nu wel Hendrik als het jongetje wat zij had gezien. De politie had de onduidelijke prentkaart waar Hendrik op stond laten bewerken tot een scherpere foto. Ook was de confrontatie positief van de getuige met een foto van het lijkje van Hendrik die was genomen door forensische expert Ledden. Bijna twee maanden verder leek het er op dat politie en justitie nu eindelijk op het goede spoor zaten. Alle nieuwe verklaringen lagen als een dikke stapel op het bureau van Officier van Justitie Jorissen.
 
Stilletjes houden politie en justitie Dijkman nog in bewaring, ondanks het feit dat hij zijn verklaring heeft ingetrokken. Een echte overtuiging dat hij de dader is ontbreekt, maar zijn preventieve hechtenis wordt nogmaals met dertig dagen verlengd. Een van de redenen is dat Dijkman nog psychiatrisch onderzocht moet worden. 

Zo langzamerhand nam de kritiek op de Amsterdamse recherche toe. Ook intern bleek de communicatie en de terugkoppeling bij informatie niet helemaal vlekkeloos te verlopen. Zo werd in de zomer van 1913 door verschillende burgers gewezen op een jongen van ongeveer vierentwintig jaar. Het signalement van de jongen zou overeenkomen met het meest recente signalement wat de politie had gedeeld in de media. Het signalement bleek zeker overeen te komen waarover getuige Nieuwenburg had verklaard. De jongen had de gehele bevolking van Nieuwendam tegen zich in het harnas gejaagd. Het bleek volgens de inwoners dat de jongeman doorlopend kleine jongens aan bleef spreken. Meerdere mensen hadden de jongen er al op niet mis te verstane wijze op gewezen dat hij er mee moest stoppen. Ook hebben de bewoners de jongen bedreigd om niet meer in Nieuwendam te komen. De jongen had zich daarna ook niet meer laten zien. De informatie was ook terecht gekomen bij het politiebureau Nieuwendam. Na de moord op Hendrik de Klerk is de informatie van dit bureau doorgegeven aan de recherche van Amsterdam. Nu bleek dat de Amsterdamse recherche nooit enige terugkoppeling heeft gegeven aan het collega-bureau of aan de inwoners van Nieuwendam. Het was overduidelijk dat de rechercheafdelingen in het geheel niet samenwerkten. Ook de media had lucht gekregen van de frictie die was ontstaan. 

Maar nu net als er een stapel aan nieuwe verklaringen op het bureau van de officier van justitie ligt, en je zou zeggen dat politie en justitie grote stappen kunnen maken in het onderzoek, laat de ‘De Telegraaf’ de bom barsten. Precies op de dag dat de recherche nog een groot veldonderzoek doet op het terrein van getuige Nieuwenburg. Op pagina zes verscheen een vernietigend artikel over de Amsterdamse recherche. Volgens de krant heeft de Amsterdamse recherche nooit uitgemunt in snuggerheid. Zodra de Amsterdamse recherche zich bezig zou houden met een zaak, dan zorgde het voor veiligheid. Ja, veiligheid voor de dader, want de Amsterdamse recherche was in staat om daders spoorloos kwijt te raken. Een behoorlijke sneer ging uit naar de man, die ondanks al zijn mislukkingen, gehandhaafd bleef, maar eindelijk met pensioen ging. Overduidelijk werd hier commissaris Fundter mee bedoeld. Maar ook het pensioen van een commissaris hielp niet echt, want de snuggerheid en de doortastendheid bij de afdeling recherche was nog altijd even groot. ‘De Telegraaf’ haalt de moord op het jongetje De Klerk aan dat dit het bewijs is voor het gebrek aan snuggerheid en doortastendheid. 

Vader De Klerk blijkt om zes uur in de middag aan het politiebureau Muiderpoort al een melding te hebben gedaan van het verdwijnen van zijn zoontje Hendrik. De dienstdoende agent doet, wat er in soortgelijke altijd wordt gedaan, namelijk de verschillende politiebureaus telegrafisch een bericht sturen van de vermissing van een kind. Andere maatregelen worden niet genomen. Een sarcastische noot van ‘de Telegraaf’ omschrijft dat het ‘vanzelfsprekend’ bijna dagelijks voorkomt dat kinderen laat wegblijven en ouders om hulp bij de politie vragen. De Telegraaf laat duidelijk merken met de sarcastische opmerking in het artikel dat het de politie verwijt er veel te weinig aan te hebben gedaan. De politie hoort het verhaal met feiten aan en doet vervolgens niets. 
Nee, zo vervolgt de krant, de Amsterdamse politie is van mening, ondanks de verklaring van het broertje Casper, dat het jongetje al spelend in het water is gevallen. Een mening uit gemakzucht, aldus de Telegraaf. De Amsterdamse politie heeft het te druk met zaken, waardoor het geneigd is geweest het verhaal van het broertje niet te verifiëren en het verhaal als fantasie te beschouwen. Het lukte de Amsterdamse recherche zelfs niet om bewijsmateriaal op tijd veilig te stellen. Nee, de enige man bij de Amsterdamse recherche die daartoe in staat was, bleek buiten de stad te zijn en men moest lang wachten op zijn terugkomst. Ook de politiehond, die natuurlijk op de avond zelf ingezet moest worden, faalde uiteraard drie dagen later in zijn pogingen een spoor op te doen van de dader. Ook verwijt de Telegraaf dat de recherche geen zicht heeft op wie allemaal naar het graf van de vermoorde Hendrik zijn gegaan of de plek waar hij dood is gevonden. Wetende dat moordenaars over het algemeen gedreven worden om naar dit soort plekken te gaan, zoals andere getuigen de recherche hadden verteld op basis van hun kennis. 
De balans opmakend blijkt volgens de krant dat de organisatie van de Amsterdamse recherche gebrekkig is. Aan het hoofd van deze tak van politie staat geen georganiseerd talent, geen man die zijn minderen weet te kiezen en te inspireren. Het volk verlangt naar een man met hersenen, bij wie alle draden samen komen, die onmiddellijk van alle gebeurtenissen in zijn stad op de hoogte is en de zaak niet laat traineren in handen van slecht betaalde, slecht onderlegde en slecht uitgeruste ambtenaren van politie. En die als zij een idee hebben richting de opsporing van de dader geen gebrek hebben aan middelen of aan kortzichtigheid van chefs die hun belet bij initiatieven. De Amsterdamse recherche zou al lang een verschoppeling zijn en tot dusver te veel aandacht te hebben gewijd aan ‘de lengte van de toiletrollen en het zich warmhouden bij de kachel.’ Het zou voor een stad van zeshonderdduizend inwoners geen weelde zijn om te beschikken over een goed geschoold korps rechercheurs, met mensen met enige intelligentie, met initiatief en doortastendheid, met een behoorlijke salariëring en onder leiding van een scherpzinnige man, doorkneed in de wereld van de misdaad en in Amsterdamse toestanden. Er moet eerst maar eens een politieman aan het hoofd van het korps te komen staan, die prioriteit geeft aan de reorganisatie van de recherchedienst. Zoals het nu gaat kan het niet langer. Aldus de Telegraaf. De pers zat bovenop de Amsterdamse recherche en verhoogde de druk enorm voor het onderzoeksteam.        

Begin december 1913 meldt zich in de lange lijst van getuigen wederom een getuige. Het betreft mevrouw Janssen van de Bilderdijkstraat, gelegen aan het randje van centrum Amsterdam. Deze getuige meende aan het signalement de moordenaar van Hendrik de Klerk te herkennen. Een man had zich bij haar gemeld die een kamer bij haar wilde huren. De onbekende man had zes en een halve gulden kamerhuur vooruit betaald, maar was daarna niet meer terug geweest. Mevrouw Janssen gaf een uitgebreid signalement op, een signalement wat ook in de krant belandde. Op woensdagmorgen 2 december 1913 meldde zich een meisje aan de balie van het politiebureau, die verklaarde dat zij in het signalement haar vroegere verloofde meende te herkennen. Zijn naam zou Van der Voort zijn en was zevenentwintig jaar oud. De dag voor de moord was zij nog met hem naar ENTOS geweest. De volgende dag had zij hem weer gezien en toen vertoonde hij ontzettend nerveus gedrag. Ook opvallend was dat hij zijn snor had afgeschoren. Dit was ook de laatste dag dat zij nog iets van hem had gezien of gehoord. Bij navraag bij de broer van Van der Voort in Rotterdam bleek dat ook hij niets meer van hem had vernomen. Van der Voort was op dat moment spoorloos verdwenen. Hij zou een op de vlucht zijnde gedeserteerde militair betreffen. Ook met deze aanwijzing gaat het onderzoeksteam verder.
 
Ondertussen zit Franciscus Dijkman nog in preventieve hechtenis. Zijn moeder heeft voor het eerst sinds zijn aanhouding haar zoon weer gezien. Ondanks het feit dat hij zichzelf had aangegeven als moordenaar van Hendrik, blijft hij na het intrekken van zijn bekentenis bij het onderzoeksteam, ook nu tegenover zijn moeder ontkennen dat hij de moordenaar is. Dijkman belandt uiteindelijk in het krankzinnigengesticht in Medemblik in verband met zijn ernstige alcoholverslaving en zijn vermeende geestelijke gestoordheid.  Maar de lijst met getuigen en mogelijke daders blijft groeien. 

Nu kwam er nieuwe informatie vanaf moederskant van de familie. Heintje de Klerk heeft als meisjesnaam Rutten. Haar vader, en dus de opa van Hendrik aan moederskant, kwam met een zekere Jan Willems op de proppen. Opa Hendrik Rutten woonde die jaren in Hoorn. In augustus 1913 had kleine Hendrik drie weken gelogeerd in de vakantieperiode. Bij de familie Rutten in Hoorn verbleef ook ene Jan Willems als inwonende kostganger. Tijdens de vakantieperiode bleek dat Hendrik goed overweg kon met Willems. Sterker nog, opa Rutten vond het geen probleem dat kleinzoon Hendrik bij Willems sliep. Opa Rutten had Jan Willems na de vakantie dan ook voorgesteld aan vader en moeder De Klerk, de ouders van Hendrik. Daarna had Willems nog regelmatig de familie De Klerk in Amsterdam bezocht. En zo kon de Amsterdamse recherche aan de slag om te achterhalen wie precies die Jan Willems was. Over Jan Willems kwam meer informatie los. Een caféhouder uit de Commelinstraat, de straat waar de familie De Klerk woonde, verklaarde dat Jan Willems de bijnaam ‘Boeren-Jantje’ had. Boeren-Jantje bezocht de zomer van 1913 regelmatig zijn café in het bijzijn van opa Rutten en vader en moeder De Klerk. De caféhouder ergerde zich mateloos aan het gedrag van Boeren-Jantje, omdat hij in het café vrouwen lastig viel. De caféhouder verzocht het viertal het café te verlaten. Niet lang erna kwamen Boeren-Jantje, opa Rutten en vader De Klerk weer terug in het café, moeder De Klerk was er niet meer bij. Maar nu was Boeren-Jantje nog vervelender tegen vrouwen en was de caféhouder blij dat ze uiteindelijk opgehoepeld waren. Dagen erna is Boeren-Jantje nog regelmatig alleen in het café geweest en vertrok na elk bezoek naar de woning van de familie De Klerk. 

De Amsterdamse recherche vond dit verhaal interessant genoeg om Jan Willems eens verder in beeld te brengen. Zeker de kennelijke hechte band tussen een jonge volwassen man en een uiteindelijk verdwenen jongetje van zes jaar gaf natuurlijk een nieuw scenario om uit te zoeken. De Amsterdamse recherche was al her en der gaan rondvragen over Boeren-Jantje, waarbij deze personen door de recherche werd medegedeeld dat ze nog zouden worden benaderd voor een officieel verhoor. De personen hebben echter aangegeven dat ze nooit meer zijn benaderd door de Amsterdamse recherche en nimmer verder zijn verhoord. Een teken aan de wand dat de Amsterdamse recherche half werk levert, of misschien het veel te druk heeft met de lange lijst aan mogelijke verdachten.  
Ook moeder De Klerk is nader verhoord over dit verhaal. Zij verklaarde dat ze zich ‘flauwtjes’ kon herinneren dat ze in het gezelschap van Boeren-Jantje in een café in de buurt is geweest. 
Een ander getuige kon de Amsterdamse recherche melden dat het zevenjarige broertje Casper de Klerk tegen zijn moeder heeft gezegd dat als zij hem zou zien, zij hem wel zou herkennen. Het zou de man zijn die wel eens naar moeder heeft gelachen. Zou kleine Casper dan de dader beter kennen dan anderen om hem heen denken? 

Opa Hendrik Rutten bevestigde dat Willems bij hem had gewoond, maar dat hij reeds lange tijd was vertrokken. Het adres wist hij niet, maar hij wilde wel namen geven van mensen die mogelijk wisten waar Boeren-Jantje uit zou hangen. Gelukkig voor de Amsterdamse recherche kwam het signalement van Willems overeen met het signalement wat getuige Nieuwenburg had opgegeven. Het enthousiasme nam toe. Volgens iedereen moest die Boeren-Jantje dan de man zijn die Hendrik had meegenomen in het gehuurde bootje. De caféhouder beschreef Willems als erg spraakzaam, waarbij zijn eigenaardige deftige spraak opviel. Boeren-Jantje had de cafébaas vaak genoeg gevraagd of hij geen boer kende die werk voor hem had. Maar ondanks de bemiddeling van de kroegbaas was er geen werk te vinden voor Boeren-Jantje. Hij vond uiteindelijk werk op de kermis. De caféhouder beschreef hem als een gezette niet onknappe kerel, met donkerbruin haar, donkere wenkbrauwen en een jaar of vijfendertig. Hij kon zich echt voor doen als een nette heer. Alles op een rijtje zettend, leek het er op dat dit eindelijk de man was die Hendrik de Klerk mee had genomen de polder in. 
Opa Rutten was een krasse oude man, met een flink postuur met dito verzorgde baard. Hij woonde samen met zijn dochter en schoonzoon. Rutten verklaarde dat op een dag zijn schoonzoon thuis kwam met Jan Willems, bijgenaamd Boeren-Jantje. Zijn schoonzoon en Willems waren nog oude kameraden van vroeger en Willems wilde graag kostganger worden. De schoonzoon zou ook proberen om werk te regelen voor Willems. Zijn bijnaam Boeren-Jantje zou eerlijk zijn verdiend, want hij werkte vroeger voor een boer in Oostwoud, iets ten noorden van Hoorn. Daar zou hij het boerenvak hebben geleerd. Echter, het lukte niet om voor Boeren-Jantje werk te krijgen. Hij verbleef een lange tijd bij opa Rutten, zonder er enige cent te betalen voor kost en inwoning. Over Boeren-Jantje ging ook een verhaal dat hij contact had met een getrouwde vrouw. Hij had de vrouw voorgesteld om haar man te vergiftigen, zodat hij en de vrouw samen verder konden en hij ook voor haar kind zou zorgen. Ook had hij opa Rutten en de familie De Klerk verteld dat hij nog een erfenis in ontvangst moest nemen in zijn geboorteplaats Westervoort, vlakbij Arnhem. Hij wilde met dit geld een winkel in aardappelen beginnen in Amsterdam. Vader De Klerk had zelfs een keer een vrije dag genomen van het werk, om samen met Boeren-Jantje het geld van de erfenis op te halen. Alleen op de bewuste dag kwam Boeren-Jantje niet opdagen. Ook bij opa Rutten in huis had Boeren-Jantje zich misdragen. Een andere dochter van opa Rutten, een zus van moeder De Klerk, was ziek geworden. Hierdoor kon zij het huishouden niet doen. Zij deed een beroep op haar schoonzus, die in huis kwam helpen. Boeren-Jantje was ook in huis en is zeer handtastelijk geweest naar deze schoonzus. De schoonzoon van opa Rutten heeft vervolgens Boeren-Jantje met een bijl bedreigd. Boeren-Jantje is naar de politie gegaan en heeft onder een valse naam geprobeerd een klacht in te dienen. De politie wilde hem niet helpen, omdat hij onder invloed was van sterke drank. Dit alles, samen met het feit dat Hendrik de Klerk tijdens de zomervakantie meer dan een keer in bed heeft gelegen met Boeren-Jantje, maakt dat Jan Willems alias Boeren-Jantje ook een nieuwe verdachte was in het onderzoek naar de dood van Hendrik de Klerk. Het laatste wat bekend was van Boeren-Jantje dat hij venter zou zijn geworden van schrijfwaren en hij rondtrok in Nederland.
 
Het laatste signalement wat was opgegeven door allerlei getuigen, haalde ook de landelijke media. Zo kwam er een melding uit Ransdorp, een dorpje in de polders van Amsterdam-Noord. Een persoon met het omschreven signalement zou een vierjarig meisje hebben vastgegrepen. De onbekende man zou kort daarvoor nog schrijfwaren te koop hebben aangeboden aan lokale ondernemers. Toen het meisje begon te gillen, is de onbekende man hard weggelopen en kon niet meer worden achterhaald. 

Steeds meer kwam de vrees dat de dader weer toe zou slaan met een fatale afloop. De media had zich volledig op het onderzoek gestort en stuurde haar journalisten op pad om bij getuigen langs te gaan. In diverse kranten kwamen de getuigen stuk voor stuk aan het woord. Soms met nieuwe informatie die men nog niet had gedeeld met de politie. Van Binsbergen, de rechter-commissaris in deze zaak, verklaarde dat juistheden en onjuistheden in deze zaak door elkaar liepen. Justitie verklaarde dat wat de media had gepubliceerd al lang en breed bekend was binnen de eigen geledingen. Hij gaf ook aan dat politie en justitie in die richting zochten, maar betreurde dat veel informatie in de media belandde, daardoor het onderzoek gemeengoed was geworden. Justitie dekte zich een beetje in door te melden dat het onderzoek hier ook door werd geschaad. De hulp van de media om de dader te achterhalen, werd door Justitie niet geheel in dank afgenomen. Sterker nog, het lijkt er op dat Justitie zich verschuilt in de smoes dat de media het politieonderzoek schaadt en daarmee vertraagt.
 
Ook was er een sterk gerucht dat de verhouding tussen politie en justitie onderling was beschadigd. Twee aan bureau Warmoesstraat gedetacheerde rechercheurs genaamd Prinsen en Jansen, hadden de informatie over Boeren-Jantje vernomen. Zij vroegen de commissaris om toestemming om richting Hoorn te gaan en Boeren-Jantje aan te houden. De commissaris van bureau Warmoesstraat gaf echter aan dat de zaak onder Justitie viel en hij geen toestemming kon geven om Boeren-Jantje aan te gaan houden. Beide rechercheurs stelden een proces verbaal van bevindingen op en stuurde dat naar justitie. Van Binsbergen, de rechter-commissaris belast met het onderzoek, vond het geen aanleiding om op de bevindingen in te gaan. De betrokken rechercheurs bleken echter geen enkele terugkoppeling te hebben gehad van justitie. 

Voor die tijd was de aandacht voor de dood van Hendrik de Klerk en het gestarte opsporingsonderzoek ongekend groot. De voltallige geschreven media besteedde aandacht aan de kindermoord. De krantenkoppen logen er niet om. In de laatste week van het jaar 1913 ging de media weer los. Een groot artikel in de krant beschreef dat de samenwerking bij de Amsterdamse recherche niet in de haak was. In de Tweede Kamer werd de Justitiebegroting behandeld. Een goede aanleiding om de kwaliteit en de problemen binnen de Amsterdamse recherche te bespreken. Het probleem zou liggen in het feit dat er een centrale recherche zou zijn aan het hoofdbureau en dat er ook nog eens veertien decentrale recherchebureaus waren. En de kern van het probleem zou de samenwerking zijn tussen de centrale en de decentrale recherche. Het bleek zelfs zo te zijn dat men elkaar meer als concurrenten zag dan als collega’s. En niemand blijkt te weten hoe deze concurrentiestrijd is begonnen. Een feit is dat het politiewerk er onder lijdt en dat de burger er de dupe van is. Zo blijkt de centrale recherche niet of nauwelijks betrokken te zijn geweest in de zaak van Hendrik de Klerk. Natuurlijk wil dit niet zeggen dat de zaak daarmee opgelost zou zijn, maar de burger verwacht van de politie dat met alle beschikbare middelen zo’n zaak moet worden opgelost.
 
In de laatste week van 1913 kwam er een tip binnen over de mogelijke verblijfplaats van Jan ‘Boeren-Jantje’ Willems.  Op eerste Kerstdag om ongeveer half zeven ’s-avonds bevonden zich in een café vijf personen, waaronder de eigenaar en zijn zoon. Uit het niets ging de deur open en keek een onbekende man naar binnen. Eerst leek het er op dat hij zou vertrekken, maar toch kwam de man aarzelend binnen. Hij vertelde op weg te zijn naar Driebergen, geboren te zijn te Westervoort en nu van Arnhem te komen. Daar had hij de vorige dag op het politiebureau nog koffie en brood gehad. Hij vertelde dat hij had gewerkt bij de passementfabriek in de Rijn- of Ketelstraat. Tussendoor probeerde hij nog een horloge te verkopen aan de aanwezigen. Hij vroeg de cafébezoekers om reisgeld, waarop iedereen de onbekende man een dubbeltje gaf. Met de vijftig cent in totaal wilde hij zijn reis vervolgen. Het viel de bezoekers op, dat ondanks hij als een arbeider gekleed ging, hij een deftig voorkomen had en een bepaalde spraak had en vaak het woord ‘pardon’ gebruikte. 
Een paar uur later kwam er een andere gast in het café, die De Telegraaf voorlas aan de andere gasten in het café. Ook het verhaal over de gezochte Jan Willems werd voorgelezen. Bij het opnoemen van het signalement, reageerden enkele cafébezoekers direct. Dit was de man die ze het reisgeld hadden gegeven een paar uur daarvoor. Het signalement van de onbekende bezoeker was een flink persoon, zwart snorretje, bruin haar en zware, donkere wenkbrauwen. De man droeg een grijze demi-saison, een pet met rechte klep en was netjes in zijn taalgebruik. Rond middernacht werd door de politie in de omgeving onderzoek verricht. Al snel bleek dat de onbekende bezoeker had gelogen over zijn werk in de fabriek en ook was de man niet op de tram gestapt richting Rhenen, de plaats waar de onbekende man zijn reis naar zou vervolgen. Ook de tweede Kerstdag heeft de politie nog gezocht naar de man, maar uiteindelijk leverde dit niets op. De vogel was gevlogen. Het enige wat resteerde, was het informeren van de Amsterdamse recherche. 

Later blijkt dat Willems nog wel is gezien op drie andere plekken in Nederland. Toch nog in de buurt van Rhenen, namelijk in Elst bij hotel ‘De Grebbe’ en op de boerderij ‘Livonia’ tussen Grebbe en Wageningen. 

Twee dagen later komt er het nieuws dat de Koninklijke Marechaussee in Veenendaal een persoon heeft aangehouden, waarvan het signalement overeenkomt met dat van de moordenaar van Hendrik de Klerk en dat van Jan Willems. De man gaf op Kate te heten en in Zwolle te wonen. De Koninklijke Marechaussee heeft de aangehouden persoon aan de Amsterdamse recherche overgeleverd. Is deze ‘Kate’ dan de gezochte Jan Willems? 

Wat ondertussen wel speelde is dat politie en justitie zich bezig houden met deze Willems, terwijl Casper de Klerk heeft verklaard Willems alias ‘Boeren-Jantje’ wel te kennen, maar dit niet de man is die Hendrik en hemzelf heeft aangesproken. Wat ook niet meehielp was dat vader De Klerk aanwezig was op het station toen de aangehouden verdachte ‘Kate’ aankwam. De man liep geboeid tussen een rijkswachter en een marechaussee in. Het bleek een kleine man te zijn, een zwarte snor, een donker pak en een zeemanspet. Nou niet het signalement wat zo honderd procent overeen zou komen met de signalementen van alle getuigen. Spoedig zouden de andere getuigen geconfronteerd worden met deze verdachte. Kate heeft een eerste verklaring afgelegd. Hij erkent enige dagen geleden in de omgeving van Wageningen te zijn geweest, maar ontkent dat hij ook maar iets met de moord op Hendrik de Klerk te maken heeft. Hij bleek met een vriendin rond te reizen en de laatste tijd noemde hij zich Jan van Heerlen. Hij leefde een zwervend bestaan en is inderdaad in Hoorn geweest, vanwaar hij naar Edam vertrok om naar Amsterdam te gaan, waar hij werd geweigerd bij een slaapgelegenheid. Daarna vertrok hij naar Leiden, Den Haag. Gouda en Vianen, van hieruit naar Amerongen. Hij zou naar Arnhem gaan, maar uiteindelijk ging hij naar Wageningen. Onderweg heeft hij bonje gehad met zijn vriendin en onderweg met ruzie uit elkaar te zijn gegaan. Echter zijn vriendin kent hem onder de naam Jan Kater. Samen trekken ze al vier jaar op. Vier maanden geleden zijn zij inderdaad in Hoorn geweest. Omtrent zijn verblijf te Amsterdam is de vrouw niet scheutig in haar antwoorden en wordt zij meerdere malen betrapt op tegenstrijdigheden in haar verhaal. Ook zouden Kate en zijn vriendin bij ene Meyer in Den Haag te hebben verbleven. Na omzwervingen over Rotterdam en Schoonhoven zijn ze vervolgens richting Amerongen vertrokken, waar na enige tijd Kate is aangehouden. Hij zou her en der als venter papier hebben verkocht. Toevallig zijn er verklaringen dat ook Boeren-Jantje zou hebben gevent. In Amsterdam is uiteindelijk overnacht in het logement ‘Drenthe’ in de Bloedstraat hartje Amsterdam. 

Kate zou bij de infanterie in Nederlands-Indie hebben gezeten voor de duur van zes jaar. In 1896 werd hij afgekeurd en belandde hij in een invalidenhuis in Zutphen. Maar toch vertrok hij in 1897 weer naar Nederlands-Indie, maar wegens diefstal vier jaar gevangenisstraf  te hebben gekregen aldaar. Dit was ook direct het einde van zijn militaire loopbaan. Kate geeft aan de moordzaak op Hendrik de Klerk uit de krant te kennen en deze met belangstelling gevolgd te hebben. Maar een bekentenis van Kate dat hij de moord op Hendrik de Klerk heeft gepleegd blijft uit. 

De familie De Klerk viert oud en nieuw 1913-1914 zonder te weten wie hun zesjarige zoontje heeft vermoord en waarom. Ondertussen is tussen het onderzoeksteam en de media een ruis ontstaan wie nu precies ‘Boeren-Jantje’ is. De media gaat uit dat de man die zich Kate noemt en inmiddels overgebracht is naar de politie Amsterdam de ‘Boeren-Jantje’ is, maar de politie heeft ook nog te maken met Jan Willems, de man die heeft ingewoond bij opa Rutten en waarmee de familie De Klerk ook contact mee had. De gedeserteerde jonge militair Van der Voort is allang weer uit beeld en Justitie beschouwt hem niet als verdachte. Maar als de juiste ‘Boeren-Jantje’ is achterhaald, wil dit dan ook zeggen dat de Amsterdamse recherche voldoende bewijs heeft dat hij en Hendrik heeft misbruikt en daarna heeft vermoord? In ieder geval stond de Amsterdamse recherche onder een enorme druk, waarbij het vergrootglas waarmee de media het onderzoek volgde, ook niet bijdroeg aan een ontspannen sfeer. Van Binsbergen, de rechter-commissaris van het onderzoek, had zich al voorgenomen niets meer met de media te delen. 

Een tegenvaller voor het onderzoeksteam was dat vader De Klerk, de getuige Nieuwenburg van de bootverhuur en haar nichtje die de man nog heeft aangesproken dat hij moest betalen voor de huur van het bootje, de man met de naam Kate niet hebben herkend na een confrontatie. Duidelijk was al dat de man enigszins voldeed aan het signalement, maar de politie van Amsterdam al enige twijfels had of dit de juiste man zou zijn. De politie heeft besloten om de man op vrije voeten te stellen. Hij was niet langer verdachte in de moordzaak. 
De Amsterdamse recherche kwam nu zelf met een verdachte op de proppen.  Het zou gaan om een Amsterdammer genaamd Reiniris ‘Reinier’ Lukassen, die al meerdere malen was veroordeeld voor ongeoorloofde handelingen met jongens. Ook deze Lucassen zou de bijnaam ‘Boeren-Jantje’ hebben. Het onderzoeksteam kwam er achter dat de man al sinds de moord op Hendrik de Klerk op 29 september 1913 spoorloos is. De politie heeft een vermoeden dat de man is gevlucht naar het buitenland. 

De jacht was nu geopend op twee verdachten: Jan Willems en Reinier Lukassen. Wie van de twee is de beruchte ‘Boeren-Jantje’ die gezien zou zijn met Hendrik en Casper de Klerk? De Amsterdamse had in ieder geval een bevel tot opsporen voor beide personen. Woensdag 7 januari 1914 kreeg een getuige uit Doetinchem onverwacht bezoek: de gezochte Reinier Lukassen nam contact op. Het waren oud dorpsgenoten van elkaar. Lukassen had zijn oude dorpsgenoot om wat geld gevraagd, zodat hij ergens kon overnachten. De getuige leende hem wat geld, zodat hij in ieder geval een dak boven zijn hoofd had. Lukassen en de getuige namen afscheid, waarna de getuige hem ook niet meer heeft gezien. Op zaterdagochtend 10 januari 1914 was de getuige de krant aan het lezen, toen hij een bericht las over het verzoek uit te kijken naar voornoemde Lukassen. Dit in verband met de moord op Hendrik de Klerk. De getuige heeft direct de politie geïnformeerd, echter de politie trof Lukassen niet meer aan. Ook was er geen spoor van hem meer te bekennen waarheen hij zijn weg had vervolgd. 
Uit een verklaring van de moeder van Lukassen, bleek dat hij zeer bevriend was met de beruchte Frans Rosier, alias Haarlemse Frans. Een gewelddadig persoon die meerdere keren vast heeft gezeten en pendelde tussen gevangenis en gesticht. Rosier zou lijden aan psychoses en verantwoordelijk zijn voor diverse moorden en andere ernstige misdrijven. De politie en de media koppelen echter alleen Lukassen aan de moord op Hendrik de Klerk, omdat Rosier sinds 1906 een twaalfjarige gevangenis uit moest zitten. Hij zou wel goed in het plaatje passen als het om het signalement gaat en de gewelddadigheid. 
Gelukkig kwam de politie met een grootse ontdekking. De in Eldrik, een gehucht tussen Arnhem en Doetinchem, geboren Reinirus Lukassen noemde zich niet alleen ‘Boeren-Jantje’, maar gaf zich ook uit als Jan Willems of Willemsen. Nu lijkt het er toch echt op dat de Amsterdamse recherche op het juiste spoor zit van één persoon in plaats van twee. Politie en justitie doen er alles aan om deze Lukassen op te sporen.

Bingo! Op woensdag 14 januari 1913 wordt de echte ‘Boeren-Jantje’ gepakt.  Vader en moeder de Klerk en hun zoontje Casper werden direct naar het kabinet van de rechter-commissaris gebracht. Aldaar vond de confrontatie plaats met ‘Boeren-Jantje’. En de confrontatie was positief als het gaat om de persoon die bij opa Rutten had ingewoond. Dit was de ‘Jan Willems’ die zij kenden. 

Minder positief was de confrontatie van Casper de Klerk met de verdachte. Hij kon niet bevestigen dat dit de man was die hem en zijn broertje Hendrik mee had gelokt. Ook de getuige Nieuwenburg was gevraagd om naar het kabinet te komen voor een confrontatie met de verdachte. Ook de getuige gaf aan dat dit niet de man was die bij haar een bootje had gehuurd. Een tegenvaller voor politie en justitie. Op vrijdag 16 januari 1913 moesten politie en justitie Reinirus Lukassen op vrije voeten stellen. Zoals zij dat de afgelopen maanden al vaker hadden gedaan met mogelijke verdachten. Ook zat er nog steeds een andere verdachte vast. Hij was weliswaar opgenomen in een instelling, maar zijn preventieve hechtenis was al een paar keer verlengd. Maar na drie en een halve maand kwam er op zondag 1 februari 1914 een goed bericht voor Franciscus Dijkman. De man die zichzelf had aangemeld als de moordenaar van Hendrik de Klerk was vrij man. Politie en justitie zagen hem ook niet langer als verdachte. 

Het viel stil. Na maanden onderzoek, na maanden diverse verdachten in beeld te hebben gehad, na maanden kritiek te hebben gehad van de media, na maanden waarin de schrijvende pers zelf op onderzoek uit ging, na maanden waarin zelfs het parlement schande sprak over de zaak, waren politie en justitie weer terug bij af.  Maar na enige stilte volgde er een grote advertentie in ‘de Courant’ op woensdag 11 maart 1914. Een groep onbekende particulieren plaatsten een advertentie met een oproep dat degene die de gouden tip leverde kon rekenen op een beloning van vijftigduizend gulden. Voor die tijd een monsterachtig bedrag. Tipgevers konden via een briefnummer informatie toesturen via de redactie van de betreffende krant. Op dit moment heeft niemand een idee wie er achter de groep particulieren zitten. 

Sinds de laatste ontwikkelingen eind februari 1914 viel het wederom stil. Ondanks het ijverige werk van politie en justitie waren er geen nieuwsfeiten te melden. Begin juni 1914 wordt door de Amsterdamse politie een man aangehouden wegens het plegen van onzedelijke handelingen. Voor de zoveelste keer werden Casper de Klerk en de getuige Nieuwenburg ontboden bij de rechter-commissaris. Beiden herkenden de man niet. Via de media werd bekend dat de man blond was en geen snor had. Wat heeft de Amsterdamse recherche bewogen om deze man toch als verdachte aan te merken, terwijl hij totaal niet aan het signalement voldoet. De wanhoop spatte er vanaf.
 
Ondertussen was er wel een ontwikkeling binnen de politie. Commissaris Fundter de Beauchene was al op leeftijd en ging met pensioen. Hij overleed uiteindelijk in 1925. Hij werd opgevolgd door commissaris Van Santen, die natuurlijk met de dood van Hendrik de Klerk een bijzonder dossier in handen had. We spreken inmiddels al van maart 1918 als de Amsterdamse politie in Enkhuizen een negenentwintigjarige sigarenmaker aanhoudt. De man had zich uitgelaten dat hij verantwoordelijk was voor de dood van het jongetje. Waar kennen we dit verhaal van? Franciscus Dijkman had op een soortgelijke wijze zichzelf aangewezen als dader en heeft maanden lang in preventieve hechtenis gezeten. Heeft de Amsterdamse recherche nu weer een soortgelijke alcoholist in de cel zitten? 
De Amsterdamse recherche neemt een eerste verhoor af. De man ontkent alle schuld aan de moord, maar ook dat hij dergelijke opmerkingen zou hebben gemaakt waaruit men op zou maken dat hij iets met de moord te maken zou hebben. Mogelijk heeft hij onder invloed van alcohol iets geroepen, wat verkeerd is opgevat. Toch vond de politie het genoeg reden om de man in de cel aan bureau Warmoesstraat te laten voor verder onderzoek. Dat onderzoek levert op dat voor wat het signalement de aangehouden man niet lijkt op de persoon die de getuigen hebben omschreven. Wel begaf de man zich destijds bij de ENTOS-tentoonstelling. De reden hiervoor was dat hij een zwervend bestaan leefde en dikwijls werk zocht bij de ENTOS. 

In de buurt van het lijkje werd destijds een gipsafdruk veilig gesteld. Deze was van matige kwaliteit, omdat de voetafdruk half vol met water bleek te staan. Het enige wat men kon doen was een afdruk maken voor de grootte van de schoenmaat.  De grootte van de voet kwam wel ongeveer overeen met de grootte van de voet van de aangehouden verdachte. Ook werd bekend dat de man een alcoholmisbruiker was en nog nooit met de politie in aanraking was geweest. Ja, voor openbare dronkenschap, maar dat was bijzaak. De verdachte is nog wel geconfronteerd met broertje Casper de Klerk. Het jongetje, inmiddels ook al elf jaar oud, verklaarde dat het postuur van de man wel overeenkwam, maar dit was ook alles wat hij over de man kon verklaren. Voor het onderzoeksteam restte alleen nog het regelen van vingerafdrukken. Daarna was het een zaak voor justitie om te bepalen wat er met deze verdachte diende te gebeuren. De verdachte werd verplaatst van bureau Warmoesstraat naar het hoofdbureau. Ook justitie zal concluderen dat dit niet de man is die tot de oplossing van de zaak zal zorgen. Wederom een alcoholist met te grote woorden. 

Een schrale troost is wellicht, dat aan alle bureaus nog jaren het papieren opsporingsbericht aan de muren heeft gehangen, met daarop de boodschap dat er een grote beloning uit zou worden geloofd voor de gouden tip. Het papier was inmiddels vergeeld van ouderdom. Zo krijgen de critici op de werkwijze van de Amsterdamse recherche toch nog gelijk. De moord op Hendrik de Klerk blijft onopgelost en raakt in de vergetelheid. 

Vader Willem Floris, moeder Heintje en de kinderen zijn inmiddels overleden. Zonder te weten wat er precies is gebeurd met hun zoontje en broertje en wie de moord heeft gepleegd. Wat er van kleine Casper terecht is gekomen? In 1924 is hij op negentienjarige leeftijd net als zijn vader het leger in gegaan, na werkzaam te zijn geweest in een matrassenfabriek. In 1929 komt hij als tussenbaantje te werken als metaalbewerker en trouwt in dat jaar met Aaltje Schut. Hij treedt weer in dienst bij het leger en wordt uiteindelijk in 1939 afgekeurd. 

Casper de Klerk heeft zijn leven geleefd zonder Hendrik. Met altijd nog het beeld voor zich dat zijn broertje hand in hand uit beeld is gelopen met de onbekend gebleven man die hem uiteindelijk heeft vermoord. 



Commelinstraat Amsterdam


Commelinstraat Amsterdam

Commelinstraat Amsterdam


Frans Rosier


Frans Rosier


Fundter de Bauchere


Buurt komt samen voor begrafenis Hendrik de Klerk


Hijman Croiset


Ledden Hulsebosch


Lehman Lierens


Politie Kattenburggracht


Dominee Wiersma

Voor eventuele reacties: coldcasekenniscentrum@gmail.com 


Populaire posts van deze blog

Kindervermissingen. Doodverklaard. Michelle Willard en anderen. Na 40 jaar toch gevonden.

Om eerst maar een voorbeeld te pakken. In 1985 verdwijnt de dan bijna 3 jaar oude Haagse peuter Michelle Willard spoorloos. Ze zou verkocht zijn, door haar vader nog wel. Vader Dick Willard heeft tegen zijn broer gezegd dat ze in goede handen is en in Spanje zou verblijven. Michelle zelf zou haar nieuwe identiteit zelf niet weten, zo verklaarde Dick. Hij zou haar onder een andere identiteit hebben verkocht. Vader Dick had alles zelf geregeld en Michelle zelf ook weggebracht. De exacte omstandigheden hoe Michelle is verdwenen is nooit bekend geworden. Vader Dick Willard wordt in 1991 vermoord en neemt vele geheimen mee zijn graf in. Michelle heeft nog familie en dat biedt theoretische gezien nog kansen. Zelfs na bijna 40 jaar. In Houston Texas verdween in 1981 een baby onder de naam 'Holly' onder bizarre omstandigheden. Haar beide ouders werden vermoord en de moordzaak is tot op heden nog niet opgelost. Maar het bijzondere is dat hun baby Holly niet op de plaats delict werd aang

UPDATE Cold case Germa van den Boom uit 1984.

UPDATE 21-04-2023 Op 20 oktober 2022 bracht de Peter R. de Vries Foundation de vermissingszaak van Germa van den Boom opnieuw onder de aandacht. Een beloning van een kwart miljoen euro werd uitgeloofd voor de tip die leidt naar de vondst van Germa. De deadline van zes maanden is voorbij en vanaf vandaag kan er geen aanspraak meer gemaakt worden op de beloning bij het aanbrengen van een nieuwe tip.  Het afgelopen half jaar zijn er rond de 275 tips binnengekomen bij de Foundation. Deze zijn allemaal zorgvuldig bekeken en (anoniem) doorgestuurd aan het cold caseteam van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant. Het team is momenteel nog steeds bezig met de laatste tips uit te rechercheren. Het kwart miljoen euro blijft dan ook beschikbaar voor de gouden tip tot dat het cold caseteam alle tips die tot en met 20 april 2023 bij de Peter R. de Vries Foundation zijn binnengekomen heeft onderzocht. Wij verwachten dat we binnen enkele maanden bekend kunnen maken hoe dit onderzoek is afgerond.  Ondan

UPDATE: Hoge Raad doet uitspraak over onjuiste tekst bij beëdiging. Geen gevolgen zaak Nicky Verstappen.

Geen gevolgen voor opgeloste (lopende) cold casezaken. Het gebruik van een onjuiste tekst bij de beëdiging van een aantal raadsheren en raadsheren-plaatsvervanger in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch leidt niet tot vernietiging van de uitspraken in de zaken die deze raadsheren (mee) hebben behandeld en beslist. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld n.a.v. twee vorderingen tot cassatie in het belang der wet; één in een strafzaak en één in een belastingzaak. Bekijk hier de uitspraak van de Hoge Raad ----------------------------------------- PG bij de Hoge Raad: het gebruik van een onjuiste tekst bij beëdigingen in het hof ‘s-Hertogenbosch hoeft niet te leiden tot vernietiging van uitspraken Conclusie PG Het gebruik van de onjuiste tekst bij de beëdigingen hoeft volgens de PG niet te leiden tot vernietiging van uitspraken in zaken die door deze raadsheren (mee) zijn behandeld en beslist. Dit legt hij in zijn vorderingen als volgt uit. Een beëdiging van een rechter of raadsheer heeft me